ECLI:NL:CRVB:2015:4027

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2015
Publicatiedatum
16 november 2015
Zaaknummer
14/192 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WIA-uitkering en intrekking ZW-uitkering na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Limburg. Appellante, die als heftruckmedewerkster heeft gewerkt, had zich ziek gemeld na een knieoperatie en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv weigerde deze aanvraag, waarna appellante in beroep ging. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat appellante niet voldoende bewijs had geleverd om haar standpunt te onderbouwen dat haar beperkingen ernstiger waren dan vastgesteld door de artsen van het Uwv. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, maar de Raad oordeelde dat het Uwv terecht geen nadere informatie bij de behandelend sector had opgevraagd en dat het opleidingsniveau van appellante correct was vastgesteld op niveau 3. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende onderbouwing van medische claims door appellanten en de autonomie van verzekeringsartsen in hun beoordelingen.

Uitspraak

14/192 WIA, 14/6422 ZW
Datum uitspraak: 11 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg van
28 november 2014 en van 5 november 2014, 13/1123 en 14/621 (aangevallen uitspraak 1 en aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend en vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft gevoegd plaatsgevonden op 30 september 2015. Appellante is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. W.J.M.H. Lagerwaard.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als heftruckmedewerkster. Op 14 september 2010 heeft appellante zich ziek gemeld wegens een knieoperatie. Op 29 mei 2012 heeft appellante een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 6 september 2012 geweigerd appellante met ingang van 11 september 2012 in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 21 februari 2013 (bestreden besluit 1).
1.2.
Appellante heeft zich vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, per 26 oktober 2010 ziek gemeld wegens een derde operatie aan haar linkerschouder. Bij besluit van 27 mei 2013 is appellante met ingang van
26 oktober 2012 in aanmerking gebracht voor een zogenoemde WGA-uitkering. Bij besluit van eveneens 27 mei 2013 heeft het Uwv beslist dat de mate van arbeidsongeschiktheid die aan de WGA-uitkering ten grondslag ligt, met ingang van 1 augustus 2013 0% bedraagt. Het Uwv heeft appellante met ingang van 25 januari 2013 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Na onderzoek heeft een verzekeringsarts in zijn rapport van 19 september 2013 geconcludeerd dat appellante per 26 september 2013 hersteld verklaard dient te worden. Bij besluit van 19 september 2013 heeft het Uwv dienovereenkomstig beslist dat appellante met ingang van 26 september 2013 niet langer recht heeft op een ZW-uitkering. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 9 januari 2013 (bestreden besluit 2).
2.1.
Het tegen bestreden besluit 1 ingestelde beroep heeft de rechtbank ongegrond verklaard bij aangevallen uitspraak 1. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de beoordeling van de arbeids(on)geschiktheid in het kader van de Wet WIA een medische en een arbeidskundige component heeft. Indien appellante in beroep komt tegen een besluit waarbij op basis van de rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is heroverwogen dat de ingebrachte bezwaren geen aanleiding geven tot herziening van de vastgestelde mate van arbeids(on)geschiktheid, is het vervolgens aan appellante om het standpunt van de arts en de arbeidsdeskundige met steekhoudende argumenten te weerleggen.
2.2.
Het tegen bestreden besluit 2 ingestelde beroep heeft de rechtbank bij aangevallen uitspraak 2 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, gelet op de onderzoeksactiviteiten die daarbij zijn verricht, op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Het betoog dat er geen nadere informatie is ingewonnen bij de behandelend sector leidt volgens de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank overweegt dat het in beginsel aan de verzekeringsgeneeskundigen is om te bepalen welke informatie zij nodig achten om tot een weloverwogen oordeel te komen over de gezondheidstoestand van de betrokkene. Niet gebleken is dat met het achterwege laten van (nadere) informatie-inwinning bij de behandelend sector het onderzoek ondeugdelijk dan wel onvolledig is geweest. Er zijn geen aanknopingspunten om de eindconclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in twijfel te trekken.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat de artsen van het Uwv ten onrechte geen informatie bij de behandelend sector hebben opgevraagd en dat bij de WIA-beoordeling ten onrechte van opleidingsniveau 3 is uitgegaan. Voorts heeft appellante in het hoger beroep inzake de WIA-beoordeling verzocht om benoeming van een onafhankelijke deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraken te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Aangevallen uitspraak 1.
4.1.2.
Het oordeel van de rechtbank wordt volledig onderschreven. Volgens vaste rechtspraak van de Raad mag een verzekeringsarts in beginsel varen op zijn eigen oordeel (zie onder meer de uitspraak van 16 september 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU3060). Nadere raadpleging van de behandelend sector is aangewezen in die gevallen waarin reeds een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, welke een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of indien een betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over diens beperkingen. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Verder zijn er ook in hetgeen in hoger beroep is aangevoerd geen aanknopingspunten die aanleiding geven de conclusies van de verzekeringsartsen in twijfel te trekken, zodat geen aanleiding wordt gezien een deskundige te benoemen.
4.1.3.
Voorts is het Uwv terecht uitgegaan van opleidingsniveau 3 aangezien appellante over een aantal diploma’s beschikt, zoals blijkt uit de zich in het dossier bevindende aanvraag van appellante om een WAO-uitkering van 3 september 2004. Appellante heeft op dat formulier vermeld dat twee door haar gevolgde opleidingen (MHNO en beveiliging/bewaking) zijn afgerond met een diploma. Dit formulier is door haar ondertekend.
4.1.4.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat aangevallen uitspraak 1 voor bevestiging in aanmerking komt.
4.2.
Aangevallen uitspraak 2.
4.2.1.
Het oordeel van de rechtbank zoals gegeven bij aangevallen uitspraak 2 wordt eveneens volledig onderschreven alsook de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid. In deze zaak was er voor het Uwv evenmin aanleiding nadere gegevens op te vragen bij de behandeld sector. Appellante heeft haar standpunt dat haar beperkingen ernstiger zijn dan door de artsen van het Uwv is vastgesteld ook in hoger beroep niet doen ondersteunen met gegevens van een medicus. Dit geldt ook voor haar standpunt dat de artsen van het Uwv onvoldoende rekening hebben gehouden met haar medicijngebruik. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het onderzoek door de artsen van het Uwv onvolledig is geweest dan wel heeft geleid tot een onjuiste beoordeling.
4.2.2.
Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 slaagt niet. Aangevallen uitspraak 2 zal eveneens worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en E.W. Akkerman en F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2015.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) I. Mehagnoul

NK