ECLI:NL:CRVB:2005:AU3060
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid van functies in relatie tot medische beperkingen
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die met ingang van 16 december 1999 minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 16 september 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat zijn uitkering introk. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was, omdat er geen informatie was ingewonnen vanuit de behandelende sector. Daarnaast stelde appellant dat de functies die hem werden voorgehouden niet passend waren, omdat hij niet voldeed aan het vereiste opleidingsniveau.
De Raad oordeelde dat er bij de selectie van de functies voldoende rekening was gehouden met de medische beperkingen van appellant. De functies van wikkelaar, monteur transformatoren en samensteller hydraulische componenten werden als passend beschouwd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. De Raad wees erop dat de bezwaarverzekeringsarts had aangegeven dat er geen medische argumenten waren om af te wijken van het primaire oordeel. Appellant had geen medische verklaringen ingebracht die de inschatting van zijn beperkingen konden onderbouwen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.