ECLI:NL:CRVB:2015:4026
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering wegens geschiktheid voor maatgevende arbeid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich in 2008 ziek meldde met diverse klachten. Na een periode van uitkeringen, waarbij appellant in 2010 en 2012 opnieuw ziek werd, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in 2013 besloten dat appellant niet langer recht had op een ZW-uitkering. Dit besluit werd genomen na onderzoek door een verzekeringsarts, die concludeerde dat appellant ondanks zijn klachten in staat was zijn maatgevende arbeid te verrichten. Appellant ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank Rotterdam verklaarde zijn beroep ongegrond. Appellant stelde dat zijn klachten waren verergerd en dat de rechtbank niet had gemotiveerd waarom het medisch onderzoek zorgvuldig was geweest. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies van de verzekeringsarts zou ondermijnen. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om aan te tonen dat zijn gezondheidssituatie onjuist was ingeschat door het Uwv. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.