ECLI:NL:CRVB:2012:BY3520

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-474 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. R. Küçükünal, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om zijn ZW-uitkering te beëindigen. Appellant was sinds 25 augustus 2008 arbeidsongeschikt als beheerder van een speeltuin en ontving een ZW-uitkering vanaf 1 november 2008. Op 15 maart 2010 heeft verzekeringsarts R.S. Biemond-Phaff appellant onderzocht en op basis van dit onderzoek heeft het Uwv besloten om de uitkering per 22 maart 2010 te beëindigen, omdat appellant geschikt werd geacht voor zijn werk. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond bij besluit van 18 mei 2010.

De rechtbank Rotterdam heeft in haar uitspraak van 30 december 2010 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen objectieve medische belemmeringen waren voor appellant om zijn werk te hervatten. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat zijn klachten sinds de aanvang van zijn ongeschiktheid zijn verergerd, en verwees naar een brief van maatschappelijk werker B. Mrabti over een ernstige depressieve stoornis.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was. De Raad oordeelde dat de informatie van de behandelende artsen voldoende basis bood voor de conclusie dat appellant op 22 maart 2010 weer in staat was om zijn arbeid te verrichten. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de eerdere toekenning van de ZW-uitkering niet betekent dat het besluit van het Uwv op een onjuiste medische grondslag berustte. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/474 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 december 2010, 10/2247 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 november 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Küçükünal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.
OVERWEGINGEN
1. Appellant is op 25 augustus 2008 uitgevallen voor zijn werkzaamheden als beheerder van een speeltuin. Met ingang van 1 november 2008 is het dienstverband beëindigd. Aansluitend is aan appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Op basis van een rapportage van verzekeringsarts R.S. Biemond-Phaff, die appellant op 15 maart 2010 heeft onderzocht, heeft het Uwv appellant bij besluit van 15 maart 2010 met ingang van 22 maart 2010 recht op (verdere) uitkering op grond van de ZW ontzegd.
2. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Bij besluit van 18 mei 2010 (bestreden besluit) is dat bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij het standpunt ingenomen dat appellant met ingang van 22 maart 2010 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering omdat hij vanaf die datum (weer) in staat is zijn arbeid te verrichten.
3. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen. Uit de informatie van de behandelende sector is de rechtbank niet gebleken dat er op de datum in geding bij appellant nog sprake was van medisch objectiveerbare belemmeringen voor het verrichten van zijn arbeid. De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat appellant tot 22 maart 2010 arbeidsongeschikt is geacht, niet leidt tot de conclusie dat appellant uit zorgvuldigheidsoogpunt ook op de datum in geding arbeidsongeschikt geacht moet worden.
4. In hoger beroep handhaaft appellant zijn standpunt dat zijn lichamelijke en psychische klachten sinds de aanvang van zijn ongeschiktheid op 25 augustus 2008 zijn verergerd. Daarbij heeft hij gewezen op een brief van 10 februari 2011 van B. Mrabti, maatschappelijk werker, verbonden aan het Riagg Rijnmond waarin wordt gesproken over een ernstige depressieve stoornis. Appellant stelt dat door het Uwv niet deugdelijk is onderbouwd dat hij hersteld zou zijn.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen wordt onderschreven. Het door het Uwv verrichtte medisch onderzoek is zorgvuldig geweest. Appellant is uitgebreid medisch onderzocht en de bevindingen van de behandelend huisarts en uroloog zijn bij die beoordeling betrokken. Ook is aandacht besteed aan de psychische klachten van appellant.
5.2. De onderzoeken van de verzekeringsartsen en de medische stukken zijn dan ook voldoende grondslag voor de onderbouwing van het standpunt dat appellant geschikt te achten is voor zijn werk. Er is geen reden om te twijfelen aan de conclusie van het Uwv dat appellant op 22 maart 2010 (weer) geschikt was om zijn arbeid te verrichten. Weliswaar wordt in de eerder genoemde brief van Mrabti gesproken over een ernstige depressieve stoornis, maar deze brief dateert van ruim tien maanden na de datum in geding. Het Uwv heeft in een rapportage van 15 maart 2011 onderbouwd waarom deze informatie niet leidt tot een ander standpunt. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit standpunt onjuist is.
5.3. De rechtbank wordt gevolgd in haar overwegingen dat ook aan het gegeven dat aan appellant in de periode 1 november 2008 tot 22 maart 2010 een ZW-uitkering is verstrekt, niet de conclusie kan worden verbonden dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag berust. Zoals de rechtbank overwoog kan deze beroepsgrond niet slagen vanwege het feit dat uit de verzekeringsgeneeskundige rapportages blijkt dat het besluit om appellant niet eerder hersteld te verklaren is ingegeven door zorgvuldigheidsoverwegingen.
5.4. Het hoger beroep van appellant slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2012.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) M.R. Schuurman