ECLI:NL:CRVB:2012:BY3520
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. R. Küçükünal, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om zijn ZW-uitkering te beëindigen. Appellant was sinds 25 augustus 2008 arbeidsongeschikt als beheerder van een speeltuin en ontving een ZW-uitkering vanaf 1 november 2008. Op 15 maart 2010 heeft verzekeringsarts R.S. Biemond-Phaff appellant onderzocht en op basis van dit onderzoek heeft het Uwv besloten om de uitkering per 22 maart 2010 te beëindigen, omdat appellant geschikt werd geacht voor zijn werk. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond bij besluit van 18 mei 2010.
De rechtbank Rotterdam heeft in haar uitspraak van 30 december 2010 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen objectieve medische belemmeringen waren voor appellant om zijn werk te hervatten. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat zijn klachten sinds de aanvang van zijn ongeschiktheid zijn verergerd, en verwees naar een brief van maatschappelijk werker B. Mrabti over een ernstige depressieve stoornis.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was. De Raad oordeelde dat de informatie van de behandelende artsen voldoende basis bood voor de conclusie dat appellant op 22 maart 2010 weer in staat was om zijn arbeid te verrichten. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de eerdere toekenning van de ZW-uitkering niet betekent dat het besluit van het Uwv op een onjuiste medische grondslag berustte. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.