ECLI:NL:CRVB:2015:3975

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2015
Publicatiedatum
12 november 2015
Zaaknummer
14-3273 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om functieonderhoud door korpschef van Politie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, werkzaam als rechercheur B (milieu) bij het Interregionaal Milieuteam, had een verzoek om functieonderhoud ingediend dat door de korpschef was afgewezen. De Raad oordeelde dat de korpschef terecht de functie rechercheur B (milieu) met functienummer 2039 als de organieke functie van appellant had aangemerkt. De Raad stelde vast dat de eindverantwoordelijkheid voor de projecten bij de leidinggevenden lag en dat de werkzaamheden van appellant geen wezenlijke afwijkingen vertoonden van de functiebeschrijving. De Raad concludeerde dat er geen grond was voor de conclusie dat de beoordeling van appellant negatief was beïnvloed door het verzoek om functieonderhoud. De rechtbank had het beroep van appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad benadrukte dat de toetsing van beoordelingen beperkt is tot de vraag of deze op onvoldoende gronden berusten, en dat de appellant niet had aangetoond dat de negatieve beoordeling niet op voldoende gronden berustte. De uitspraak bevestigde de afwijzing van het verzoek om functieonderhoud en de beoordeling van appellant.

Uitspraak

14/3273 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
30 april 2014, 12/9989 en 12/10944 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Korpschef van Politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de [regio] (korpsbeheerder), ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellant heeft M.C. Stuursma hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door M.C. Stuursma. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.E. Allaart, A.J. Kars, M.A. Segboer en C. Hoonhoud.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam bij het Interregionaal Milieuteam van het Bureau [naam bureau]. Op 15 maart 2011 heeft hij een verzoek om functieonderhoud ingediend. Dit verzoek is afgewezen bij besluit van 25 november 2011. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Op 24 januari 2012 is een beoordeling vastgesteld van het functioneren van appellant in de periode van 14 oktober 2010 tot en met 30 november 2011. Deze beoordeling bevat één onvoldoende score (5). Op alle overige punten is een score 6 of hoger gegeven. Appellant heeft ook tegen deze beoordeling bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 17 september 2012 (bestreden besluit 1) is het bezwaar van appellant tegen de beoordeling, voor zover hier van belang, ongegrond verklaard. Bij besluit van
8 november 2012 (bestreden besluit 2) is het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van het verzoek om functieonderhoud eveneens ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
2.1.
Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het verzoek om functieonderhoud
3.1.
Appellant heeft in verband met zijn verzoek om functieonderhoud in de eerste plaats aangevoerd dat de korpschef ten onrechte als zijn organieke functie heeft aangemerkt de functie rechercheur B (milieu) met functienummer 2039. Hij beroept zich in dat verband op zijn aanstellingsbesluit, gedateerd 9 februari 2005, waarin zijn functie als “milieurechercheur B” is aangeduid. Deze benaming is ook terug te vinden in het Deelinrichtingsplan Interregionaal Milieuteam Bureau Bovenregionale Recherche.
3.2.
Appellant kan in dit betoog niet worden gevolgd. Binnen de voormalige [regio] bestond geen functie met de benaming milieurechercheur B. Appellant is, naar door hem niet is bestreden, in de formatie opgenomen als rechercheur B met taakaccent milieu, functienummer 2039. Het aanstellingsbesluit vermeldt de bij deze functie behorende salarisschaal, te weten schaal 8. Appellant is van meet af aan conform deze salarisschaal bezoldigd. De laatstgenoemde functie is bovendien steevast vermeld op beoordelingen en verslagen van functioneringsgesprekken. Of nu wel of niet kan worden gezegd dat de aanduiding “milieurechercheur B” in het aanstellingsbesluit, zoals de rechtbank heeft aangenomen, een kennelijke verschrijving is geweest, duidelijk is dus hoe dan ook dat met die aanduiding is bedoeld de functie van rechercheur B (milieu) met functienummer 2039 en met bijbehorende salarisschaal 8, en dat dat de functie is waarin appellant is aangesteld. Dat in een andere voormalige politieregio een functie voorkwam met de benaming milieurechercheur B en bijbehorende salarisschaal 9, maakt dat niet anders. De korpschef heeft bij de beoordeling van het verzoek om functieonderhoud dus terecht de functie rechercheur B (milieu) met functienummer 2039 als de organieke functie van appellant aangemerkt en de rechtbank is de korpschef hierin terecht gevolgd.
3.3.
Wat betreft de op het verzoek om functieonderhoud van toepassing zijnde regelgeving verwijst de Raad, net als de rechtbank heeft gedaan, naar de uitspraak van de Raad van
20 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:531. Op 21 februari 2012 is de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp) in werking getreden. Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Trfp werkt deze regeling terug tot en met 31 december 2009. Dat betekent dat, naar in de bezwaarfase is onderkend, de Trfp alsnog op het verzoek van appellant van toepassing moet worden geacht, ook al is op dat verzoek aanvankelijk beslist met toepassing van de voorheen geldende Regeling functieonderhoud politie. Zoals uiteengezet in de genoemde uitspraak ziet de overgangsregeling in artikel 9, tweede lid, van de Trfp, immers alleen op nog bij het bevoegd gezag aanhangige bezwaarprocedures en bij de rechter aanhangige beroepszaken die betrekking hebben op functieonderhoud dat plaatsvond vóór de op grond van artikel 1, aanhef en onder h, van de Tfrp toepasselijke referteperiode van 31 december 2009 tot en met
31 maart 2011. Het verzoek van appellant behoort niet tot deze categorie. Met betrekking tot dat verzoek moet dus, naar de rechtbank met juistheid heeft vastgesteld, de genoemde referteperiode in acht worden genomen.
3.4.
De Raad deelt ook het oordeel van de rechtbank dat de afwijzing van het verzoek om functieonderhoud stand kan houden. Appellant heeft zijn verzoek met name gegrond op zijn naar gesteld zeer specialistische kennis van het zogeheten groene milieu, het gegeven dat het overgrote deel van zijn werkzaamheden naar hij stelt binnen dat specialistische gebied was gelegen, en de grote mate van zelfstandigheid waarin hij zegt werkzaam te zijn geweest. Het hebben van veel kennis staat op zichzelf beschouwd los van de inhoud en de aard van de opgedragen werkzaamheden en dus van de vraag of die werkzaamheden al dan niet wezenlijk afwijken van de werkzaamheden die zijn genoemd in de functiebeschrijving (zie de uitspraak van de Raad van 22 november 2007, ECLI:NL:CRVB:BB8665). Verder betekent het hebben van een functie met een taakaccent zoals de functie van appellant, naar door de korpschef uitdrukkelijk is bevestigd, niet dat per definitie slechts een gering gedeelte van de werkzaamheden binnen dat taakaccent kan of mag worden verricht. Ook als de opgedragen werkzaamheden geheel dan wel bijna geheel binnen het taakaccent vallen, wordt, zo lang het gaat om werkzaamheden conform de functiebeschrijving, aan die beschrijving voldaan. Wat betreft de mate van aan appellant toebedeelde zelfstandigheid moet worden vastgesteld dat die zelfstandigheid, wat daarvan op zichzelf beschouwd ook zij, in elk geval nimmer verandering heeft gebracht in enige daadwerkelijke verantwoordelijkheidstoedeling. Naar door appellant niet is weersproken heeft de eindverantwoordelijkheid voor bijvoorbeeld de projecten waaraan hij heeft bijgedragen steeds bij zijn leidinggevenden gelegen. Of zij hun taken al dan niet goed hebben uitgevoerd houdt geen verband met de vraag of in het geval van appellant wel of geen functieonderhoud was aangewezen.
3.5.
Ook overigens is niet naar voren gekomen dat de in de referteperiode aan appellant opgedragen werkzaamheden enige wezenlijke afwijking van de functiebeschrijving hebben vertoond. Aspecten als het opmaken en afhandelen van processen-verbaal, projectmatig werken, mentorschap en informatieverzameling en -verwerking zijn alle uitdrukkelijk in de functiebeschrijving opgenomen. Benadrukt wordt daarbij dat het in het kader van een verzoek om functieonderhoud aan de betrokken ambtenaar is om aan te tonen dat van wezenlijke afwijkingen als zojuist bedoeld sprake is geweest. De ter zitting van de Raad door appellant gemaakte opmerkingen over het niet op tafel kunnen leggen door de korpschef van bepaald door appellant verlangd bewijsmateriaal, kunnen daarom, nog afgezien van de vraag naar de relevantie van het bedoelde bewijsmateriaal, geen doel treffen. Opgemerkt wordt verder nog dat het bij een verzoek om functieonderhoud gaat om wezenlijke afwijkingen van de toepasselijke functiebeschrijving en niet om de vraag in hoeverre de verrichte taken (ook) zouden kunnen worden ondergebracht binnen andere functies of om de mate van overlap met andere functiebeschrijvingen (zie de uitspraak van de Raad van 3 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1102). Hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot onder meer de functies van rechercheur C, functienummer 2040, en expert thematische recherche, functienummer 2160, kan daarom evenmin tot een ander oordeel leiden.
Beoordeling
3.6.
De toetsing van de inhoud van een beoordeling is volgens vaste rechtspraak beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat de beoordeling op onvoldoende gronden berust. Daarbij geldt als uitgangspunt dat in geval van negatieve oordelen het betrokken bestuursorgaan aan de hand van concrete feiten in rechte aannemelijk moet maken dat die negatieve waardering niet op onvoldoende gronden berust. Bij scores van voldoende niveau ligt het daarentegen op de weg van de betrokken ambtenaar aan te tonen dat deze op onvoldoende gronden berusten (zie de uitspraak van de Raad van 27 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:650) .
3.7.
De beoordeling van 24 januari 2012 bevat overwegend positieve scores. Dat appellant in een voorgaande beoordeling in totaal meer punten meer heeft gescoord dan in de in geding zijnde beoordeling, vormt geen grond voor het oordeel dat de bedoelde positieve scores op onvoldoende gronden berusten. Iedere beoordelingsperiode dient immers op zichzelf te worden bezien. Gedurende een volgende periode kunnen verbeteringen of verslechteringen zichtbaar worden ten opzichte van de vorige periode - de beoordelingscyclus dient er juist voor om dat inzichtelijk te maken. Het bedoelde, overigens relatief beperkt gebleven verschil in scores rechtvaardigt dan ook geenszins de door appellant daaruit getrokken conclusie dat de beoordeling in negatieve zin is beïnvloed door het verzoek om functieonderhoud en daarom niet als objectief is te beschouwen.
3.8.
De in de beoordeling gegeven score 5 betreft het tonen van flexibiliteit/psychische veerkracht. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de korpschef aannemelijk heeft gemaakt dat deze score niet op onvoldoende gronden berust. Uit de stukken komt onmiskenbaar naar voren dat appellant, zoals bij het bewuste gezichtspunt in de beoordeling is vermeld, een aantal keren emotioneel, impulsief, onbeheerst en cynisch heeft gereageerd in de richting van de teamleiding. De hierbij gemaakte opmerking dat appellant het afgelopen half jaar heeft laten zien dat hij meer moeite heeft met tegenvallers, is aantoonbaar niet zonder grond geweest. Ook dit gedeelte van de beoordeling rechtvaardigt dus niet de conclusie dat het de beoordelaars aan objectiviteit heeft ontbroken.
3.9.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en C.H. Bangma en
H.G. Lubberdink als leden, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2015.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) R.G. van den Berg

HD