ECLI:NL:CRVB:2015:3956
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering persoonsgebonden budget op basis van niet-naleving verplichtingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, vertegenwoordigd door zijn moeder en bijgestaan door mr. G.M.S. Koot, had een hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Zorgkantoor om een persoonsgebonden budget (pgb) te verlenen. Het Zorgkantoor had deze weigering gebaseerd op het feit dat de appellant zich niet had gehouden aan de verplichtingen die waren opgelegd bij de verstrekking van een eerder pgb. De Raad oordeelde dat het Zorgkantoor op goede gronden had geweigerd het pgb te verlenen, omdat de appellant niet had voldaan aan zijn verplichtingen om het pgb te verantwoorden. De Raad bevestigde dat artikel 2.6.4, eerste lid, van de Regeling subsidies AWBZ niet in strijd is met artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en derhalve niet onverbindend is. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aanvraag van de appellant terecht was afgewezen, omdat het intrekkingsbesluit van het eerdere pgb in rechte vaststond. De Raad volgde deze overwegingen en oordeelde dat er geen aanleiding was om tot een ander oordeel te komen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.