ECLI:NL:CRVB:2015:3908

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2015
Publicatiedatum
9 november 2015
Zaaknummer
13-1631 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van ZW-uitkering en toeslag wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die een Ziektewet (ZW) uitkering ontving, heeft zijn inlichtingenplicht geschonden door geen melding te maken van zijn werkelijke verdiensten bij zijn werkgever. Het Uwv heeft vastgesteld dat de appellant onverschuldigd uitkering heeft ontvangen, omdat zijn inkomsten uit arbeid hoger waren dan de inkomsten waarop zijn uitkering was gebaseerd. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft besloten tot herziening en terugvordering van de uitkering. De appellant heeft geen dringende redenen aangevoerd om van terugvordering af te zien. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de appellant ongegrond. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 2.450,-.

Uitspraak

13/1631 ZW
Datum uitspraak: 4 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
13 februari 2013, 12/5393 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.P.C.M. van Es, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Es. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. J.C. van Beek.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Het Uwv heeft op 26 februari 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Appellant heeft naar aanleiding van de nieuwe beslissing op bezwaar een schriftelijke reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 23 september 2015. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde, mr. Van Es. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. Van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk via een uitzendbureau werkzaam als algemeen medewerker. Op 6 januari 2009 is hij wegens ziekte uitgevallen voor deze werkzaamheden. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 20 januari 2009 met ingang van 6 januari 2009 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Hierbij is het dagloon vastgesteld op bruto € 34,27
.Bij besluit van 12 februari 2009 is de hoogte van het dagloon, naar aanleiding van de door appellant overgelegde loonstroken, herzien naar een bedrag van
€ 43,02. Vervolgens heeft het Uwv, naar aanleiding van een aanvraag van appellant van
24 februari 2009, bij besluit van 25 februari 2009 ingevolge de Toeslagenwet (TW) een toeslag op zijn ZW-uitkering toegekend van € 12,91 per dag.
1.2.
Naar aanleiding van een arbeidsongeschiktheidsadvies is het Uwv op de hoogte gesteld van het feit dat appellant per 13 juli 2009 voor twintig uur per week in dienst is getreden bij [naam slagerij] als assistent slager tegen een netto maandsalaris van € 700,-. Bij besluit van 6 oktober 2009 is de hoogte van appellants ZW-uitkering, wegens inkomsten uit arbeid, per 7 september 2009 herzien. Het over de periode van 7 september 2009 tot en met
4 oktober 2009 ten onrechte betaalde bedrag aan ziekengeld van € 174,20 is bij besluit van
14 oktober 2009 teruggevorderd. Bij besluit van eveneens 14 oktober 2009 heeft het Uwv de aan appellant toegekende toeslag op zijn ZW-uitkering per 7 september 2009 beëindigd en voorts bij besluit van gelijke datum het over de periode 7 september 2009 tot en met 4 oktober 2009 ten onrechte betaalde bedrag aan toeslag € 261,40, teruggevorderd.
1.3.
Bij nader onderzoek van de SUWI-net gegevens is het Uwv gebleken dat appellant reeds per 13 juli 2009 bij eerder vermeld bedrijf in dienst is getreden en voorts dat de daadwerkelijke verdiensten van appellant hoger zijn geweest dan in de arbeidsovereenkomst vermeld, namelijk gemiddeld € 55,26 per dag.
1.4.
Bij besluit van 31 oktober 2011 heeft het Uwv bepaald dat de ZW-uitkering van appellant met ingang van 13 juli 2009 niet tot uitbetaling komt omdat zijn verdiensten uit arbeid hoger zijn dan zijn dagloon voor de ZW.
1.5.
Bij besluit van 12 januari 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat op 14 november 2011 de uitkering ingevolge de ZW ten onrechte nogmaals aan appellant is uitgekeerd, zodat over de periode van 7 september 2009 tot en met 3 januari 2011 (gedeeltelijk) ten onrechte
ZW-uitkering, ten bedrage van bruto € 10.595,57, is uitbetaald. Dit bedrag wordt van appellant teruggevorderd.
1.6.
Bij besluit van eveneens 12 januari 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat op 14 november 2011 de uitkering ingevolge de TW ten onrechte nogmaals aan appellant is uitgekeerd, zodat over de periode van 7 september 2009 tot en met 3 januari 2011 (gedeeltelijk) ten onrechte TW-uitkering, ten bedrage van bruto € 4.540,83,- is uitbetaald. Dit bedrag wordt van appellant teruggevorderd.
1.7.
Bij besluit van 13 januari 2012 heeft het Uwv het ten onrechte aan appellant betaalde bedrag van € 10.595,57 ingevorderd.
1.8.
Bij besluit van 20 januari 2012 heeft het Uwv het ten onrechte aan appellant betaalde bedrag van € 4.540,83 ingevorderd.
1.9.
Bij besluit van 31 mei 2012 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen de in 1.4 tot en met 1.8 genoemde besluiten ongegrond verklaard en de terugvordering van een totaalbedrag van € 15.136,40 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden door het geschil tussen partijen te omschrijven als alleen twee geschillen over de terugvordering en te overwegen dat het bestreden besluit is gebaseerd op het standpunt dat appellant in de periode dat hij een uitkering ingevolge de ZW ontving heeft nagelaten zijn werkzaamheden en verdiensten te melden. Tevens heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv de bedragen van € 10.595,57 ter zake van de ZW en € 4.540,83 ter zake van de TW van appellant kon terugvorderen.
3.2.
In verweer heeft het Uwv verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, de gang van zaken rondom de besluitvorming nader toegelicht en ter verduidelijking van de betaalbaar gestelde bedragen een overzicht gegeven.
3.3.
Omdat bestreden besluit 1 onduidelijkheden bevat over betalingen en verrekening, heeft het Uwv bij de nieuwe beslissing op bezwaar van 26 februari 2015 (bestreden besluit 2) het bezwaar van appellant tegen de terugvordering gegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij voor wat betreft de beëindiging van de ZW-uitkering per 13 juli 2009 verwezen naar bestreden besluit 1 en vastgesteld dat - gelet op wat is besproken op de zitting van 21 januari 2015 - de invordering niet meer in geschil is. Voor wat betreft de terugvordering heeft het Uwv bestreden besluit 1 gewijzigd. De terugvordering is weliswaar gehandhaafd op een bedrag van € 15.136,40, maar daaraan is een andere berekening ten grondslag gelegd. Uiteengezet is dat een bedrag van € 9.386,48 van appellant wordt teruggevorderd als onverschuldigd betaalde ZW-uitkering over de periode van 13 juli 2009 tot 3 januari 2011. Volgens het Uwv heeft appellant zijn inlichtingenplicht overtreden door geen juiste informatie te verstrekken over het salaris dat de werkgever hem betaalde, terwijl het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat hij onverschuldigd uitkering ontving omdat zijn inkomsten uit arbeid hoger waren dan de inkomsten die hij had genoten voordat hij ziek werd en waarop zijn uitkering was gebaseerd. Verder is uiteengezet dat daarnaast van appellant wordt teruggevorderd een bedrag van € 5.749,32 dat hem als gevolg van een onjuiste boeking en dus eveneens onverschuldigd is betaald. Er is volgens het Uwv geen dringende reden om van terugvordering af te zien.
3.4.
In zijn reactie naar aanleiding van bestreden besluit 2 heeft appellant (samengevat) meegedeeld dat hij wenst te persisteren in het reeds eerder in het kader van de onderhavige procedure ingenomen standpunt.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Het bestreden besluit 2 wordt, gelet op artikel 6:19 in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, mede in de beoordeling betrokken.
4.2.
Nu het Uwv met bestreden besluit 2 opnieuw op het bezwaar van appellant tegen de in 1.4 tot en met 1.6 genoemde besluiten heeft beslist, moet de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtbank bestreden besluit 1 in stand heeft gelaten, worden vernietigd. De Raad zal ook bestreden besluit 1 vernietigen.
4.3.
Tegen de overweging van de rechtbank die erop neerkomt dat het Uwv terecht heeft gesteld dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van zijn werkelijke verdiensten bij [naam slagerij] , heeft appellant in hoger beroep geen specifieke beroepsgronden gericht. In de enkele opmerking van appellant dat hij persisteert in wat hij eerder heeft aangevoerd, wordt geen grond gezien om tot een ander oordeel over de stopzetting van de betalingen op grond van de ZW te komen.
4.4.
Namens appellant is ter zitting van 23 september 2015 verklaard dat hem duidelijk is dat het bedrag van € 5.749,92 hem niet toekwam als uitkering op grond van de TW.
4.5.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van de ZW is het Uwv gehouden het onverschuldigd betaalde ziekengeld terug te vorderen. Artikel 20, eerste lid, van de TW bepaalt dat de toeslag die (…) onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uwv wordt teruggevorderd. Ingevolge het vijfde lid van beide artikelen kan het Uwv, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten van terugvordering af te zien. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (onder meer ECLI:NL:CRVB:2015:987) kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die de terugvordering voor een verzekerde heeft.
4.6.
Ten aanzien van de terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering wordt het standpunt van het Uwv, dat het appellant redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat hij onverschuldigd uitkering ontving omdat zijn inkomsten uit arbeid hoger waren dan de inkomsten die hij genoot vóórdat hij ziek werd, onderschreven. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door het Uwv gehanteerde inkomensgegevens uit SUWI-net onjuist zijn. Hetgeen hij heeft aangevoerd met betrekking tot beweerdelijk door [naam slagerij] teveel betaald salaris dat door hem vervolgens steeds zou zijn terugbetaald is onvoldoende gemotiveerd en kan niet tot een andersluidend oordeel leiden. De berekening van het door het Uwv vastgestelde bedrag van € 9.386,48 is door appellant niet bestreden. De Raad zal dan ook van de juistheid daarvan uitgaan.
4.7.
Ten aanzien van de terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag van
€ 5.749,92 is namens appellant erkend dat dit bedrag terecht door het Uwv wordt teruggevorderd.
4.8.
De Raad is niet gebleken van dringende redenen aan de zijde van appellant die voor het Uwv aanleiding zouden kunnen zijn om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. De niet nader onderbouwde stelling van appellant dat de terugvordering zijn financiële draagkracht te boven zou gaan, is daartoe onvoldoende.
4.9.
Uit wat is overwogen onder 4.3 tot en met 4.8 volgt dat het beroep tegen bestreden
besluit 2 niet slaagt.
5. Er bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep
(2 punten) en hoger beroep (3 punten) tot een bedrag van in totaal € 2.450,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 31 mei 2012;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 26 februari 2015 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.450,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) I. Mehagnoul

NW