ECLI:NL:CRVB:2015:3891
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing indicatie voor Begeleiding Individueel door CIZ op basis van voorliggende voorziening
In deze zaak heeft appellante, geboren op 12 april 1958, een indicatie aangevraagd voor de functies Persoonlijke Verzorging (PV) en Begeleiding Individueel (BI) op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De aanvraag is door het CIZ op 9 januari 2012 afgewezen. Na een aantal herzieningen van de besluiten heeft het CIZ uiteindelijk bepaald dat behandeling vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) voorligt op AWBZ-zorg, waardoor appellante geen aanspraak kan maken op BI. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, wat appellante in hoger beroep heeft aangevochten.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 oktober 2015 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat CIZ de indicatie voor BI kon afwijzen, omdat er een voorliggende voorziening is. De Raad heeft de gronden van beroep van appellante besproken en geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de behandeling zoals geadviseerd door de CIZ-arts niet voldoende zou zijn. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst erop dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven voor een indicatie voor AWBZ-zorg naast de Zvw.
De uitspraak benadrukt het belang van de voorliggende voorzieningen en de rol van de Zvw in de zorgverlening aan appellante, die lijdt aan psychische klachten en COPD. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.