ECLI:NL:CRVB:2015:3879
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op arbeidsondersteuning onder de Wet Wajong
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellante, geboren op 23 december 1989, had op 13 maart 2013 een laattijdige aanvraag ingediend voor arbeidsondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen, omdat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 3 december 2012 was vastgesteld, waardoor appellante de vereiste wachttijd niet had doorlopen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde appellante aan dat zij al voor 3 december 2012 aanzienlijke beperkingen had en dat het Uwv haar mogelijkheden had overschat. De Raad heeft de argumentatie van de verzekeringsarts onderschreven, die stelde dat appellante vanaf 3 december 2012 als arbeidsongeschikt moest worden beschouwd. De Raad concludeerde dat er geen bewijs was dat de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid al aanwezig was op de dag dat appellante achttien jaar werd, en dat artikel 2:3, tweede lid, van de Wet Wajong niet van toepassing was.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv appellante na het vervullen van de wachttijd met ingang van 3 december 2013 alsnog als jonggehandicapte heeft aangemerkt, waardoor zij recht heeft op arbeidsondersteuning. De vraag of appellante al eerder als jonggehandicapte had moeten worden aangemerkt, werd niet positief beantwoord, omdat er geen bewijs was van een oorzaak die reeds aanwezig was op de dag waarop zij achttien jaar werd. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, met verbetering van gronden, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.