In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van een WW-uitkering en de opgelegde boete aan appellant. Appellant had eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen, maar na een onderzoek door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd vastgesteld dat hij geen recht had op deze uitkering over een bepaalde periode. Het Uwv vorderde een bedrag van € 13.605,04 terug en legde een boete op van € 540,- wegens schending van de inlichtingenverplichting. Appellant stelde dat er sprake was van een dringende reden om van terugvordering af te zien, omdat hij in een slechte financiële situatie verkeerde en de terugvordering hem belettte om in aanmerking te komen voor een schuldsaneringstraject onder de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). De rechtbank Gelderland had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad beoordeeld of de financiële consequenties van de terugvordering onaanvaardbaar waren. De Raad oordeelde dat de omstandigheden van appellant niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een dringende reden. Wel heeft de Raad het standpunt van het Uwv met betrekking tot de boete niet langer gehandhaafd, waardoor het hoger beroep gedeeltelijk slaagde. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover deze betrekking had op de boete, het beroep gegrond verklaard en het besluit van het Uwv herroepen. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.