In deze zaak gaat het om de intrekking van een WIA-uitkering met terugwerkende kracht en de terugvordering van onterecht verstrekte uitkeringen aan appellant. Appellant had zich in 2005 ziek gemeld na een ernstig auto-ongeluk en ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Ziektewet. In 2007 vroeg hij een WIA-uitkering aan, maar het Uwv concludeerde dat hij niet arbeidsongeschikt was. Na bezwaar en een herbeoordeling werd appellant alsnog een WGA-uitkering toegekend. Echter, in 2011 concludeerde een arts van het Uwv dat appellant geen aanwijzingen voor een psychiatrische aandoening vertoonde, wat leidde tot de intrekking van de uitkering en een terugvordering van eerder betaalde bedragen. Appellant betwistte deze besluiten en stelde dat hij niet opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv niet aannemelijk had gemaakt dat appellant ten onrechte WIA-uitkering had ontvangen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en herstelde de besluiten van het Uwv, waarbij het recht op WIA-uitkering werd hersteld en de terugvordering werd teruggedraaid. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de wettelijke rente en de kosten van rechtsbijstand.