ECLI:NL:CRVB:2015:3471

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2015
Publicatiedatum
9 oktober 2015
Zaaknummer
13/4741 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening eigen bijdrage en navordering door CAK in het kader van de AWBZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de herziening van de eigen bijdrage die appellante, geboren in 1939 en sinds 2008 in een zorginstelling verblijvend, verschuldigd is op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De appellante had aanvankelijk een lage eigen bijdrage, maar deze werd door het CAK herzien naar een hoge bijdrage, wat leidde tot een navordering van € 8.924,52. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze navordering, waarbij zij zich beroept op het vertrouwensbeginsel en de zesmaandenjurisprudentie. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar appellante ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het CAK de navordering terecht had herzien, maar dat de terugwerkende kracht van de herziening beperkt moest worden tot één jaar. De Raad oordeelde dat appellante niet kon vertrouwen op de eerdere besluiten van het CAK, omdat deze expliciet vermeldden dat de hoogte van de eigen bijdrage kon wijzigen. De Raad concludeerde dat het CAK de belangen van appellante voldoende had meegewogen en dat de navordering van € 6.456,85 redelijk was. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond, terwijl het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond werd verklaard. Tevens werd CAK veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.960,-.

Uitspraak

13/4741 AWBZ, 15/2062 AWBZ
Datum uitspraak: 30 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 juli 2013, 12/4811 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CAK

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Uijt de boogaardt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
CAK heeft op 31 december 2013, 17 januari 2014 en 13 maart 2015 nadere besluiten genomen en een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2015. Namens appellante is mr. Uijt de boogaardt verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door
S.E. van Staalduine-Pronk.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren [in] 1939, verblijft, na een hersenbloeding, sinds
2 april 2008 in een zorginstelling. Hiervoor is haar een indicatie verleend op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Voor de periode van 2 april 2008 tot september 2008 was bij de indicatie sprake van een op herstelgerichte behandeling, maar vanaf september 2008 was duidelijk dat appellante op langdurige zorg met verblijf in een zorginstelling was aangewezen en werd de indicatie in die zin aangepast. Voor het verblijf in de zorginstelling is appellante op grond van het Bijdragebesluit zorg (Bbz) een eigen bijdrage verschuldigd, die door CAK wordt vastgesteld en geïnd.
1.2.
Bij besluiten van 4 januari 2011 en 10 januari 2012 heeft CAK de eigen bijdrage vastgesteld op de lage bijdrage, zijnde € 137,96 per maand met ingang van 1 januari 2011, en € 139,70 per maand met ingang van 1 januari 2012.
1.3.
Bij besluiten van 24 mei 2012 en 25 mei 2012 heeft CAK de eigen bijdrage met terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 2011 en 1 januari 2012 herzien en vastgesteld op de hoge bijdrage van € 631,71 en € 641,07 per maand. Bij besluit van 19 juni 2012 heeft CAK als gevolg van de herziene eigen bijdragen over 2011 en 2012 een bedrag van € 8.924,52 van appellante nagevorderd en daartoe een factuur bijgevoegd. Bij besluit van
26 september 2012 heeft CAK, onder vervanging van het besluit van 25 mei 2012, de eigen bijdrage met ingang van 1 januari 2012, na een verzoek om peiljaarverlegging, voorlopig vastgesteld op € 597,19 per kalendermaand.
1.4.
Bij besluit van 20 november 2012 (bestreden besluit 1) heeft CAK, voor zover hier van belang, de bezwaren tegen de besluiten van 24 mei 2012 en 26 september 2012 ongegrond verklaard en de navordering in het besluit van 19 juni 2012 gewijzigd in € 8.212,45. Hieraan heeft CAK, samengevat, ten grondslag gelegd dat de omstandigheid dat CAK op een laat moment tot herziening van de eigen bijdrage overgaat er niet toe kan leiden dat CAK niet meer de juiste eigen bijdrage kan opleggen. CAK heeft besloten de terugwerkende kracht te beperken tot en met 1 januari 2011 ondanks het feit dat voor appellante vanaf
2 oktober 2008 de hoge bijdrage al van toepassing was. Voor 2008 kon op grond van artikel 25 van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten de eigen bijdrage niet meer worden herzien. Voor 2009 en 2010 achtte CAK het in dit specifieke geval onredelijk en onevenredig om te herzien en is uit overwegingen van coulance hiervan afgezien. Volgens CAK is de besluitvorming niet in strijd met het vertrouwensbeginsel en is in het besluit ook geen onredelijke belangenafweging gemaakt. Met de persoonlijke en financiële belangen is voldoende rekening gehouden. Voor de navordering kan een betalingsregeling worden getroffen.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Er is geen sprake van een toezegging. De besluiten van
4 januari 2011 en 10 januari 2012 kunnen niet als zodanig worden aangemerkt. Uit die besluiten is juist op te maken dat de hoogte van de eigen bijdrage kan wijzigen. Het beroep op de zogeheten zesmaandenjurisprudentie slaagt evenmin. Die rechtspraak heeft betrekking op het niet adequaat reageren van een bestuursorgaan op een signaal van de betrokkene waardoor een (te hoge) betaling ten onrechte blijft doorlopen. In het onderhavige geval gaat het om een aanvankelijk te laag in rekening gebracht bedrag en heeft appellante nooit een signaal afgegeven dat de eigen bijdrage niet juist was. Verder heeft CAK bij afweging van de betrokken belangen tot navordering mogen overgaan.
3. Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld. Volgens appellante is het vertrouwensbeginsel wel geschonden. Ook meent appellante dat voor de situatie hier aan de orde wel aangesloten kan worden bij de zesmaandenjurisprudentie. Verder meent appellante dat CAK geen daadwerkelijke belangenafweging heeft gemaakt en wijst zij erop dat zij niet in staat is de navordering te betalen.
4.1.
CAK heeft bij besluit van 31 december 2013 de eigen bijdrage voor 2012 met ingang van 1 januari 2012 op grond van artikel 10, derde lid, van het Bbz definitief vastgesteld op € 641,07 per maand. Bij besluit van 17 januari 2014 heeft CAK een bedrag van € 526,56 over 2012 van appellante nagevorderd in verband met de correctie van de bijdrage over 2012.
4.2.
Bij besluit van 13 maart 2015 (bestreden besluit 2) heeft CAK, onder intrekking van het bestreden besluit 1 en met meenemen op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van de besluiten van 31 december 2013 en 17 januari 2014, het volgende bepaald. De eigen bijdrage van 1 januari 2011 tot en met 30 april 2011 is (gewijzigd) vastgesteld op € 137,96 per maand. De eigen bijdrage van 1 mei 2011 tot en met
31 december 2011 is (ongewijzigd) vastgesteld op € 631,71 per maand. De eigen bijdrage van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 is (ongewijzigd) vastgesteld op € 641,07 per maand. De navordering is gewijzigd in € 6.456,85, waarvoor een betalingsregeling kan worden getroffen. Tot slot heeft CAK appellante een bedrag van € 974,- aan proceskosten vergoed.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Het bestreden besluit 2 wordt op grond van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb bij de beoordeling van het hoger beroep betrokken.
5.2.
CAK is bij het bestreden besluit 2 teruggekomen op het bestreden besluit 1. Hiermee staat de onrechtmatigheid van het bestreden besluit 1 vast. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit 1 vernietigen.
6.1.
De Raad zal vervolgens het beroep tegen het bestreden besluit 2 beoordelen.
6.2.
Het Bbz hield tot 1 januari 2013 geen voorschrift in over het herzien van een vastgestelde eigen bijdrage. Naar vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 7 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1545) komt een bestuursorgaan zoals CAK de bevoegdheid toe om een gemaakte fout te herstellen, onder de voorwaarde dat het besluit niet in strijd komt met het rechtszekerheidsbeginsel en ook geen sprake is van strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel.
6.3.
In het geval van appellante is geen sprake van schending van het rechtszekerheidsbeginsel en evenmin van het nauw daarmee verband houdende vertrouwensbeginsel waar appellante een beroep op heeft gedaan. Op de besluiten van 4 januari 2011 en 10 januari 2012 staat expliciet vermeld dat appellante de lage bijdrage betaalt, terwijl dit de hoge bijdrage had moeten zijn. In de brochure van CAK “Eigen bijdrage Zorg met Verblijf” staat vermeld dat iedereen bij verblijf in een zorginstelling de eerste zes maanden de lage bijdrage betaalt en nadien de hoge bijdrage, behoudens een aantal in dit geval zich niet voordoende situaties. Gelet op deze informatie kon het voor appellante duidelijk zijn dat een hoge bijdrage opgelegd had moeten worden en mocht zij niet zonder meer van de juistheid van de vastgestelde eigen bijdrage uitgaan. Appellante kon er onder deze omstandigheden niet op vertrouwen dat CAK niet zou terugkomen op de besluiten van 4 januari 2011 en 10 januari 2012.
6.4.
CAK heeft de terugwerkende kracht van de herziening van de eigen bijdrage beperkt tot de periode vanaf 1 mei 2011. Dit omdat appellante, net als dat het geval was in de bij 6.2 genoemde uitspraak van 7 mei 2014, behoort tot een groep van ongeveer 400 verzekerden van wie is gebleken dat zij niet langer beschikten over een revalidatiepakket en in verband daarmee geen recht meer hadden op de lage bijdrage. Omdat de herziening van de bijdrage niet in de risicosfeer van de desbetreffende groep van verzekerden lag, is de terugwerkende kracht van de herziening en de vaststelling van de hoge bijdrage beperkt. Rekening houdend met genoemde uitspraak heeft CAK de terugwerkende kracht bij appellante beperkt tot één jaar. De ingangsdatum van de hoge eigen bijdrage heeft CAK daarbij juist berekend en bepaald op 1 mei 2011, aangezien appellante in mei 2012 op de hoogte is gebracht van het feit dat voor haar de hoge eigen bijdrage van toepassing is. Het standpunt van appellante dat uitgaande van een jaar de ingangsdatum op 1 juni 2011 had moeten worden bepaald, wordt daarom niet gevolgd.
6.5.
CAK heeft ter zitting nader toegelicht hoe de hiervoor gehanteerde interne richtlijn voor de ongeveer 400 verzekerden zich verhoudt tot een andere richtlijn van CAK waarbij met oplopende kwijtscheldingspercentages wordt gerekend. Die percentages staan vermeld in de uitspraak van de Raad van 21 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:188. In voorkomende gevallen waarbij CAK vaststelt dat een keuze tussen beide interne richtlijnen mogelijk is, past CAK de richtlijn toe die voor de betrokkene de laagste navordering oplevert. Voor appellante was de uitkomst dat beperking van de terugwerkende kracht tot één jaar de laagste navordering opleverde.
6.6.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat CAK in aansluiting op de zogeheten zesmaandenjurisprudentie, de navordering verder had moeten beperken tot een terugwerkende kracht van zes maanden. Deze rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
19 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1134) houdt in dat de bevoegdheid tot terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen in tijd wordt beperkt indien een bestuursorgaan nalatig is geweest om te reageren op een verkregen, voldoende concreet signaal van de betrokkene dat (mogelijk) te veel uitkering wordt verstrekt waardoor de ten onrechte verleende uitkering onnodig is opgelopen. Een dergelijke situatie is niet vergelijkbaar met een situatie als hier aan de orde waarbij het niet gaat om een onverschuldigd betaalde uitkering, maar om een navordering omdat te weinig eigen bijdrage in rekening is gebracht. Daar komt bij dat appellante niet zelf bij CAK het signaal heeft afgegeven dat zij mogelijk te weinig betaalde omdat de eigen bijdrage te laag was vastgesteld.
6.7.
Uit het voorgaande volgt dat CAK bij het bestreden besluit 2 in redelijkheid de navordering als gevolg van de herziening van de eigen bijdrage mocht beperken tot € 6.456,85. CAK heeft hierbij, anders dan appellante stelt, de belangen van appellante voldoende meegewogen. CAK heeft immers in aanmerking genomen dat het niet aan appellante te wijten is dat de eigen bijdrage laat is herzien. Doordat CAK de eigen bijdrage over de periode van oktober 2008 tot mei 2011 niet heeft herzien heeft appellante financieel voordeel gehad omdat toen de lage bijdrage in rekening is gebracht terwijl de hoge bijdrage van toepassing was. Voor zover appellante stelt de navordering niet te kunnen betalen heeft CAK een betalingsregeling aangeboden.
6.8.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond is.
7. Aanleiding bestaat om CAK te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 980,- in beroep en € 980,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit 1;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond;
  • veroordeelt CAK in de proceskosten van appellante tot een bedrag van in totaal € 1.960,-;
  • bepaalt dat CAK aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en M.F. Wagner en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2015.
(getekend) A. J. Schaap
(getekend) B. Fotchind

NK