ECLI:NL:CRVB:2015:343
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlaging van bijstand bij verwijtbare niet-meewerking aan arbeidsinschakelingstraject
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die sinds 17 maart 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had niet meegewerkt aan een door het college aangeboden arbeidsinschakelingstraject. Het college had daarop de bijstand van de appellant verlaagd met 100% voor een periode van drie maanden, omdat hij verwijtbaar niet had meegewerkt aan de voorziening. De Raad oordeelde dat de opgelegde verplichting om deel te nemen aan het HWB-traject geen arbeidsverplichting was in de zin van artikel 4 EVRM. De Raad concludeerde dat het college voldoende maatwerk had geleverd en dat de appellant niet had aangetoond dat zijn medische beperkingen hem verhinderden om deel te nemen aan het traject. De Raad oordeelde dat de maatregel van 100% gedurende drie maanden niet proportioneel was en dat een maatregel van 50% gedurende twee maanden passend was. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en herstelde de maatregel tot 50% voor twee maanden, met veroordeling van het college in de proceskosten van de appellant.