ECLI:NL:CRVB:2015:3366

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
14/1978 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van nieuw gebleken feiten in het bestuursrecht bij verzoek om herziening van een besluit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die eerder ziek was gemeld met rugklachten, had een verzoek ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen van een besluit dat haar ziekengeld per 7 mei 2013 beëindigde. Het Uwv had dit verzoek afgewezen, omdat volgens hen geen nieuwe feiten of omstandigheden waren aangedragen die aanleiding gaven om het oorspronkelijke besluit te herzien. Appellante was van mening dat er wel sprake was van nieuwe feiten, met name een diagnose van een hernia door haar neuroloog, die na de eerdere beslissing was vastgesteld.

De Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat voor een herziening van een besluit op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moeten worden gebracht. De Raad oordeelde dat de brief van de neuroloog van 8 augustus 2013, hoewel deze geen nieuw feit op zich was, wel nieuwe medische informatie bevatte die relevant was voor de beoordeling van de belastbaarheid van appellante. Echter, de Raad concludeerde dat het Uwv op basis van deze informatie geen aanleiding had hoeven zien om het eerdere besluit te herzien, omdat de vastgestelde belastbaarheid per 7 mei 2013 niet was veranderd.

De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de omstandigheden die appellante naar voren had gebracht, niet relevant waren voor de datum in geding, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van het aanleveren van daadwerkelijk nieuwe feiten of omstandigheden bij verzoeken om herziening van bestuursbesluiten.

Uitspraak

14/1978 ZW
Datum uitspraak: 30 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
19 maart 2014, 13/8367 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Spek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 7 augustus 2015 heeft appellante een brief van haar huisarts met bijlagen overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2015, waar appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als afdelingssecretaresse voordat zij werkloos werd. Vanuit de situatie dat appellante een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet, heeft zij zich op 24 december 2012 ziek gemeld met rugklachten en klachten in rechterarm
en - pols. Volgens een rapport van 6 mei 2013 van een verzekeringsarts van het Uwv heeft de behandelend neuroloog geen afwijkingen geconstateerd en is het ziekteproces dusdanig verbeterd dat appellante geacht wordt te kunnen hervatten in de maatgevende arbeid. Het Uwv heeft bij besluit van 6 mei 2013 het toegekende ziekengeld met ingang van 7 mei 2013 beëindigd. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 19 juni 2013. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Op 1 augustus 2013 heeft appellante het Uwv verzocht haar medische dossier opnieuw te beoordelen, naar aanleiding van haar bezoek aan de neuroloog waarbij een rughernia zou zijn geconstateerd. Nadien heeft het Uwv een brief ontvangen van 8 augustus 2013 van de behandelend neuroloog van appellante. Op 18 september 2013 heeft het Uwv, na advies van een verzekeringsarts, beslist niet terug te komen van het besluit van 6 mei 2013, omdat volgens de verzekeringsarts de brief van de behandelend neuroloog geen nieuwe feiten bevat en de belastbaarheid onveranderd is gebleven. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 4 oktober 2013 (bestreden besluit). Daaraan ligt een rapport van 4 oktober 2013 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag, die dossierstudie heeft verricht en op basis daarvan heeft geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangedragen, welke aanleiding geven om terug te komen van de eerdere beslissing.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, omdat naar het oordeel van de rechtbank niet is gebleken van nieuw gebleken feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hetgeen appellante heeft aangevoerd werpt geen nieuw licht op de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de hersteldverklaring per 7 mei 2013. Dat de hernia waaraan appellante op 8 november 2013 is geopereerd er op 7 mei 2013 al was, is op basis van de door appellante overgelegde verklaring van een fysiotherapeut van 10 november 2013 niet vast te stellen.
3.1.
Appellante is het niet eens met deze uitspraak. Appellante is - kort weergegeven - van mening dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, omdat volgens de brief van 8 augustus 2013 een hernia is geconstateerd. Appellante is op 8 november 2013 daaraan geopereerd. Deze informatie is onder andere opgenomen in de stukken die appellante heeft overgelegd bij brief van 7 augustus 2015. Het gaat volgens appellante om een nieuwe diagnose met een gerichte behandeling.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het verzoek van appellante van 1 augustus 2013 strekt ertoe dat het Uwv terugkomt van zijn besluit van 6 mei 2013. Volgens vaste rechtspraak is op zo’n verzoek artikel 4:6 van de Awb van overeenkomstige toepassing (zie uitspraak van de Raad van 18 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1327). Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. De bestuursrechter dient zich in beginsel in dit soort zaken te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
25 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1853).
4.2.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Een medisch rapport op zich is niet aan te merken als een nieuw feit als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, maar uit een medisch rapport kan de aanwezigheid van een nieuw feit blijken (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2015:1806).
4.3.
De brief van de neuroloog van 8 augustus 2013 is als zodanig geen nieuw feit, maar de daarin vermelde informatie, inhoudende dat op de MRI een rechtzijdige bulging met een kleine annulusscheur zijn waar te nemen, betreft wel nieuwe feiten. Uit de MRI is immers gebleken van afwijkingen, terwijl de verzekeringsartsen aanvankelijk ervan waren uitgegaan dat daarvan geen sprake was. De neuroloog heeft volgens haar brief van 8 augustus 2013 conservatief beleid gekozen en appellante wegens haar passieve levensstijl geadviseerd meer te bewegen. De artsen van het Uwv zijn op inzichtelijke wijze tot de conclusie gekomen dat deze brief geen wijziging brengt in de vastgestelde belastbaarheid per 7 mei 2013, zodat het Uwv in die brief, hoewel sprake is van nieuwe feiten, geen aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
4.4.
Appellante heeft op de zitting verklaard dat zij in augustus 2013 nog naar Suriname is geweest en toen geen klachten heeft gehad. In september 2013 heeft zij acute (incontinentie)klachten gekregen welke de directe aanleiding waren om tot een operatie in november 2013 over te gaan. Daargelaten dat het Uwv dit niet heeft kunnen betrekken bij het bestreden besluit, zien deze omstandigheden niet op de datum in geding, zijnde 7 mei 2013.
4.5.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen
uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun als voorzitter en A.I. van der Kris en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2015.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) N. van Rooijen

HD