ECLI:NL:CRVB:2015:3340

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2015
Publicatiedatum
1 oktober 2015
Zaaknummer
14/5437 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van functie binnen de Koninklijke Luchtmacht en de rol van functie-eisen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die werkzaam is bij de Koninklijke Luchtmacht en niet is geselecteerd voor een functie die hij ambieert. De minister van Defensie had bij besluit van 7 oktober 2013 meegedeeld dat de functie niet aan hem werd toegewezen, omdat hij niet voldeed aan de functie-eisen, specifiek de B1.1 licentie. Appellant heeft bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft zijn verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank heeft later het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij hij betoogde dat de functie was toegewezen aan een andere kandidaat die niet voldeed aan de functie-eisen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de minister in redelijkheid de functie-eisen heeft mogen stellen. De Raad oordeelt dat de minister een discretionaire bevoegdheid heeft bij het toewijzen van functies en dat de rechterlijke toetsing terughoudend moet zijn. De Raad concludeert dat de minister de functie B1.1 terecht als eis heeft gesteld en dat de appellant niet in de selectieprocedure is meegenomen omdat hij niet over de vereiste licentie beschikte. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van appellant ongegrond, terwijl het incidenteel hoger beroep van de minister slaagt.

Uitspraak

14/5437 MAW, 14/6065 MAW
Datum uitspraak: 1 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
27 augustus 2014, 14/2086 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], België (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Kromhout hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De minister heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft zijn zienswijze over het incidenteel hoger beroep naar voren gebracht.
De minister heeft op verzoek van de Raad nadere informatie ingezonden.
De behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kromhout. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. Verkroost en R.A. Thijssen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam bij de Koninklijke Luchtmacht.
1.2.
Appellant heeft zijn belangstelling kenbaar gemaakt voor de functie van [naam functie A]. In de vacaturepublicatie met nummer [nummer] waarop appellant heeft gereageerd, staat vermeld dat adjudanten die behoren tot het vakgebied B1.1 C-130 (label B1.1) of adjudanten met een loopbaanbrief kunnen opteren voor de functie. Bij besluit van 7 oktober 2013 heeft de minister aan betrokkene meegedeeld dat deze functie niet aan hem wordt toegewezen.
1.3.
Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (voorzieningenrechter) verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek afgewezen (uitspraak van 16 januari 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:458).
1.4.
De minister heeft het besluit van 7 oktober 2013 gehandhaafd bij besluit van 31 januari 2014 (bestreden besluit). De minister heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellant niet is meegenomen in de selectieprocedure omdat hij niet beschikt over een B1.1 licentie. Geen aanleiding bestond de functie breder open te stellen dan overeenkomstig organisatielabel.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de minister pas ter zitting bij de rechtbank onder verwijzing naar het organisatielabel heeft gesteld dat de functie van [naam functie A] niet eerst bij de openstelling van de actuele vacature, maar van meet af aan B1.1 is gelabeld en dat appellant op de vacaturebank door op de button ‘i’ (van informatie) te klikken dit had kunnen vernemen. Nu de minister het voorgaande pas ter zitting naar voren heeft gebracht, appellant hierop niet heeft kunnen reageren en in aanmerking genomen de omstandigheid dat in de vacaturebank als basis vaktechnische eis, naast de licentie B1.1, ook de licentie B2 waarover appellant beschikt staat vermeld, is de rechtbank van oordeel dat de minister zonder deugdelijke motivering heeft besloten appellant niet mee te nemen in de sollicitatieprocedure. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, omdat appellant indien hij wel was meegenomen in de sollicitatieprocedure, ook niet zou zijn aangewezen.
3.1.
Het hoger beroep van appellant is uitsluitend gericht tegen het oordeel van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Appellant heeft de juistheid van dit oordeel bestreden en heeft daartoe in hoofdzaak betoogd dat de door hem geambieerde functie is toegewezen aan een loadmaster met een loopbaanbrief die niet voldoet aan de functie-eisen terwijl hij zelf wel voldoet aan de functie-eisen. Verder verwijst hij naar de uitspraak van de Raad van 14 juli 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT9980.
3.2.
De minister heeft ter onderbouwing van het incidenteel hoger beroep aangevoerd dat in het verweerschrift in de procedure over het verzoek om een voorlopige voorziening reeds is vermeld dat de functie B1.1 gelabeld is. Daartoe is ook het organisatielabel van de vliegbasis [naam vliegbasis] overgelegd. De vaststelling door de rechtbank dat dit niet eerder dan ter zitting in beroep is aangegeven, is feitelijk onjuist. Er was dan ook geen reden voor gegrondverklaring van het beroep. Appellant heeft ook nimmer aangevoerd dat hij niet bekend was met het gegeven dat de functie B1.1 gelabeld is en hij had in elk geval ten tijde van de openstelling met deze functie-eis bekend kunnen zijn. Niet gesteld kan worden dat niet deugdelijk is gemotiveerd waarom appellant niet is meegenomen in de sollicitatieprocedure.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het hoger beroep
4.1.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad komt een bestuursorgaan bij het al dan niet toewijzen van een functie, met inbegrip van de te hanteren functie-eisen, een discretionaire bevoegdheid toe. Dit brengt met zich dat de toetsing door de rechter van de gebruikmaking van die bevoegdheid terughoudend moet zijn (uitspraak van 5 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1917).
4.1.2.
Terwijl het vakgebied B2 ziet op avionica (elektronische systemen), is het vakgebied B1.1 vooral gericht op de technische onderdelen, zoals de motor. De minister mocht, gelet op de labeling van de functie, in redelijkheid als functie-eis stellen dat de kandidaten behoren tot vakgebied B1.1. Het stond de minister daarbij vrij om, in het kader van herplaatsing van overtollige militaire ambtenaren, de vacature tevens open te stellen voor loadmasters met een loopbaanbrief.
4.1.3.
De minister heeft overtuigend toegelicht dat de militair die de functie toegewezen heeft gekregen een loadmaster met een loopbaanbrief betreft die beschikt over een technische achtergrond conform de thans geheten B1.1 licentie en daarmee voldoet aan de eisen die zijn gesteld bij de openstelling van de vacature.
4.1.4.
De verwijzing van appellant naar de hiervoor genoemde uitspraak van de Raad van
14 juli 2005 kan hem niet baten. Daarin oordeelde de Raad dat het hanteren van nadere selectiecriteria niet noodzakelijk en niet gerechtvaardigd was om tot functietoewijzing te komen. In het onderhavige geval mochten de functie-eisen, zoals in 4.1.2 is overwogen, in redelijkheid worden gesteld.
4.1.5.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
Het incidenteel hoger beroep
4.2.1.
De minister heeft terecht aangevoerd dat hij in het verweerschrift in de procedure over het verzoek om een voorlopige voorziening reeds te kennen heeft gegeven dat de functie B1.1 gelabeld is. De Raad volgt de minister dan ook in zijn standpunt dat de rechtbank ten onrechte aanleiding heeft gezien om het beroep gegrond te verklaren.
4.2.2.
Hieruit volgt dat het incidenteel hoger beroep slaagt.
4.3.
De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen en doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en J.N.A. Bootsma en
W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2015.
(getekend) C.H. Bangma
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD