ECLI:NL:CRVB:2015:3340
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van functie binnen de Koninklijke Luchtmacht en de rol van functie-eisen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die werkzaam is bij de Koninklijke Luchtmacht en niet is geselecteerd voor een functie die hij ambieert. De minister van Defensie had bij besluit van 7 oktober 2013 meegedeeld dat de functie niet aan hem werd toegewezen, omdat hij niet voldeed aan de functie-eisen, specifiek de B1.1 licentie. Appellant heeft bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft zijn verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank heeft later het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij hij betoogde dat de functie was toegewezen aan een andere kandidaat die niet voldeed aan de functie-eisen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de minister in redelijkheid de functie-eisen heeft mogen stellen. De Raad oordeelt dat de minister een discretionaire bevoegdheid heeft bij het toewijzen van functies en dat de rechterlijke toetsing terughoudend moet zijn. De Raad concludeert dat de minister de functie B1.1 terecht als eis heeft gesteld en dat de appellant niet in de selectieprocedure is meegenomen omdat hij niet over de vereiste licentie beschikte. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van appellant ongegrond, terwijl het incidenteel hoger beroep van de minister slaagt.