Uitspraak
OVERWEGINGEN
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij voert aan, zoals ter zitting nader toegelicht, dat de rechtbank bij de vaststelling van haar vermogen ten onrechte de schulden aan haar dochter [X.] en aan [Y.] buiten beschouwing heeft gelaten en is uitgegaan van de door het college gehanteerde waarde van haar auto. Volgens appellante was de auto ten tijde hier van belang niet meer waard dan circa € 5.000,-. In dit verband heeft appellante erop gewezen dat het college bij de toekenning van de bijstand met ingang van
4.3. De Raad zal vervolgens eerst beoordelen of het college op goede gronden de gemaakte kosten van bijstand over periode 1 heeft teruggevorderd en meer in het bijzonder of appellante, zoals de rechtbank heeft geoordeeld en door het college in hoger beroep is onderschreven, de beschikking heeft gekregen over in aanmerking te nemen middelen waardoor zij beschikte over een vermogen van € 17.690,29.