Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 13 december 2012 ongegrond;
- bepaalt dat van het college een griffierecht van € 466,- wordt geheven.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Haarlem. De zaak betreft de vraag of een dwangsom, die aan betrokkene is toegekend, moet worden aangemerkt als vermogen in de zin van de Wet werk en bijstand (WWB). Betrokkene ontving bijstand op basis van de WWB en had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor griffierecht. Na een vertraging in de besluitvorming door het college, werd een dwangsom van € 1.260,- toegekend. Het college beschouwde deze dwangsom als inkomen en verrekende deze met de bijstand van betrokkene. De rechtbank oordeelde echter dat de dwangsom niet als inkomen kon worden aangemerkt, maar als vermogen.
In hoger beroep voerden beide partijen hun standpunten aan. Betrokkene stelde dat de dwangsom geen middel is als bedoeld in de WWB, terwijl het college betoogde dat de dwangsom wel als inkomen moet worden gezien. De Raad oordeelde dat de dwangsom, die bedoeld is om het bestuursorgaan te prikkelen tot tijdige besluitvorming, niet kan worden gelijkgesteld met inkomen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de dwangsom als vermogen moet worden aangemerkt. Dit betekent dat de dwangsom niet in strijd is met de voortzetting van de bijstand aan betrokkene, aangezien deze niet leidt tot een overschrijding van de grens van het vrij te laten vermogen.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de behandeling van dwangsommen in het kader van sociale zekerheidswetgeving, en bevestigt dat dergelijke bedragen niet automatisch als inkomen worden aangemerkt, maar als vermogen moeten worden beschouwd. De Raad verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.