ECLI:NL:CRVB:2015:315

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
10 februari 2015
Zaaknummer
13-5665 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor tandheelkundige behandeling op basis van WWB

In deze zaak heeft appellante, een vrouw, op 14 september 2012 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van een tandheelkundige behandeling. De behandeling omvatte het trekken van tanden of kiezen en het plaatsen van implantaten, met een totaalbedrag van € 7.087,56. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de aanvraag op 27 september 2012 afgewezen, en dit besluit is na bezwaar gehandhaafd op 31 januari 2013. Het college stelde dat de tandartskosten niet als noodzakelijk werden beschouwd onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) en dat er geen zeer dringende redenen waren om bijzondere bijstand te verlenen.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellante ging in hoger beroep en betwistte dat er sprake was van een toereikende voorliggende voorziening, aangezien haar zorgverzekering slechts € 450,- vergoedde. Ze voerde aan dat de behandeling medisch noodzakelijk was en dat zonder ingreep een infectie kon ontstaan. Appellante stelde dat er zeer dringende redenen waren om bijzondere bijstand te verlenen, zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat volgens vaste rechtspraak de Zvw als een toereikende en passende voorziening moet worden beschouwd voor tandheelkundige behandelingen. De Raad concludeerde dat er geen acute noodsituatie was die het verlenen van bijzondere bijstand rechtvaardigde. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/5665 WWB
Datum uitspraak: 10 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 september 2013, 13/925 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. El Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Op 24 januari 2014 heeft mr. A.F.M. den Hollander zich als opvolgend gemachtigde van appellante gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2014
.Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Den Hollander. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 14 september 2012 heeft appellante een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend voor de kosten van een tandheelkundige behandeling, bestaande uit het trekken van tanden of kiezen en het plaatsen van implantaten, tot een bedrag van € 7.087,56.
1.2.
Bij besluit van 27 september 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 januari 2013 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat de tandartskosten in de Zorgverzekeringswet (Zvw) niet als noodzakelijk gelden en dat deze wet geldt als een passende en toereikende voorliggende voorziening. Er zijn geen zeer dringende redenen om bijzondere bijstand te verlenen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij betwist dat sprake is van een toereikende voorliggende voorziening, omdat haar zorgverzekering slechts € 450,- vergoedt, terwijl de behandeling medisch noodzakelijk is. Appellante wijst er in dit verband op dat haar tandarts haar heeft geadviseerd om bepaalde behandelingen te ondergaan om ontstekingen te voorkomen. Zonder een ingreep zal een infectie gemakkelijk kunnen ontstaan gezien de huidige toestand van haar gebit en leeftijd. De medische kosten kunnen niet worden voldaan uit de bijstandsnorm. Gezien haar leeftijd en de huidige toestand van haar gebit, zijn er zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB om bijzondere bijstand te verlenen
.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor het in dit geding van belang zijnde wettelijke kader verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van de Raad van 19 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1527) dienen voor de kosten van een tandheelkundige behandeling sinds 1 januari 2006 de Zvw, mede gelet op artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering, als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening te worden beschouwd. Voorts heeft de Raad al eerder overwogen (uitspraak van de Raad van 8 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2301) dat in deze regelgeving een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van kosten van tandheelkundige behandelingen, zodat aanvullende bijzondere bijstandsverlening voor deze kosten niet aan de orde is. Dit betekent dat, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, artikel 15, eerste lid, van de WWB in de weg staat aan de verlening van bijzondere bijstand.
4.2.
Voor zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 27 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4808) is een acute noodsituatie aan de orde indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Uit wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, kan niet worden opgemaakt dat sprake is van een acute noodsituatie als hiervoor bedoeld. Dit betekent dat het beroep op artikel 16, eerste lid, van de WWB niet slaagt.
4.3.
Uit wat in 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2015.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) P.C. de Wit

HD