Uitspraak
.Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Den Hollander. Het college is, met bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante, een vrouw, op 14 september 2012 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van een tandheelkundige behandeling. De behandeling omvatte het trekken van tanden of kiezen en het plaatsen van implantaten, met een totaalbedrag van € 7.087,56. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de aanvraag op 27 september 2012 afgewezen, en dit besluit is na bezwaar gehandhaafd op 31 januari 2013. Het college stelde dat de tandartskosten niet als noodzakelijk werden beschouwd onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) en dat er geen zeer dringende redenen waren om bijzondere bijstand te verlenen.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellante ging in hoger beroep en betwistte dat er sprake was van een toereikende voorliggende voorziening, aangezien haar zorgverzekering slechts € 450,- vergoedde. Ze voerde aan dat de behandeling medisch noodzakelijk was en dat zonder ingreep een infectie kon ontstaan. Appellante stelde dat er zeer dringende redenen waren om bijzondere bijstand te verlenen, zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat volgens vaste rechtspraak de Zvw als een toereikende en passende voorziening moet worden beschouwd voor tandheelkundige behandelingen. De Raad concludeerde dat er geen acute noodsituatie was die het verlenen van bijzondere bijstand rechtvaardigde. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.