ECLI:NL:CRVB:2014:2301

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2014
Publicatiedatum
8 juli 2014
Zaaknummer
13-764 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor tandvleesbehandeling op grond van de WWB

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. De appellant had op 2 maart 2012 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van een tandvleesbehandeling. Het college van burgemeester en wethouders van Groningen heeft deze aanvraag op 5 april 2012 afgewezen, omdat de kosten volgens de wetgever niet noodzakelijk zijn. Het college stelde dat er geen dringende redenen waren om hiervan af te wijken en verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond in een besluit van 31 mei 2012.

De rechtbank Groningen heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij onvoldoende financiële middelen heeft om de kosten van de behandeling zelf te dragen en dat de Zorgverzekeringswet ten onrechte als voorliggende voorziening is aangemerkt. De appellant heeft een verklaring van zijn tandarts overgelegd, waarin wordt gesteld dat de behandeling noodzakelijk is vanwege een chronische ontsteking die zijn gezondheid negatief beïnvloedt.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat volgens de WWB geen recht op bijstand bestaat als er een voorliggende voorziening is die als toereikend wordt beschouwd. De Raad heeft bevestigd dat de Zorgverzekeringswet in dit geval als een voorliggende voorziening geldt en dat de kosten van tandheelkundige behandelingen niet voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking komen. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen acute noodsituatie is die een uitzondering op deze regel rechtvaardigt. Daarom heeft de Raad het hoger beroep van de appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

13/764 WWB
Datum uitspraak: 8 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
20 december 2012, 12/700 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.T. Huisman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2014. Namens appellant is verschenen mr. J.O. Hovinga, kantoorgenoot van mr. Huisman. Het college is, zoals vooraf bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 2 maart 2012 onder meer een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend voor de eigen bijdrage voor de kosten van tandvleesbehandeling ter hoogte van € 92,87.
1.2.
Het college heeft bij besluit van 5 april 2012 voor zover hier van belang de aanvraag voor de eigen bijdrage voor de kosten van tandvleesbehandeling onder verwijzing naar artikel 15, eerste lid, van de WWB afgewezen op de grond dat de wetgever deze kosten als niet noodzakelijk heeft aangemerkt. Onder verwijzing naar artikel 16 van de WWB heeft het college voorts meegedeeld dat geen dringende redenen bestaan om hiervan af te wijken.
1.3.
Bij besluit van 31 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 5 april 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft, samengevat en voor zover ter zitting gehandhaafd, aangevoerd dat hij onvoldoende financiële draagkracht heeft om de kosten van de tandvleesbehandeling zelf te dragen. Ten onrechte heeft het college de Zorgverzekeringswet als een voorliggende voorziening aangemerkt. Appellant heeft daarbij gesteld dat behandeling noodzakelijk is, omdat het tandvlees en het kaakbot op verschillende plaatsen flink ontstoken zijn. Ter onderbouwing heeft hij een verklaring van tandarts [naam tandarts] van 9 mei 2012 overgelegd. De tandarts heeft aangegeven dat de chronische ontsteking een negatieve invloed heeft op de gezondheid van appellant en in het bijzonder op zijn verminderde longcapaciteit. De tanden en kiezen kunnen verloren gaan door het versneld terugtrekken van het kaakbot. Dit vormt een dringende reden om toch bijstand te verlenen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij
artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
4.3.
Naar vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 17 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4230) dient voor de kosten van een tandheelkundige behandeling sinds 1 januari 2006 de Zorgverzekeringswet, mede gelet op artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering, in beginsel als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening te worden beschouwd. In deze regelgeving is een bewuste keuze gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van kosten van tandheelkundige behandelingen, zodat aanvullende bijzondere bijstandsverlening voor die kosten niet aan de orde is. Dit brengt met zich mee dat artikel 15, eerste lid, van de WWB aan toekenning van de gevraagde bijstand in de weg staat. Dit wordt niet anders doordat de behandeling volgens de tandarts noodzakelijk is. In zoverre faalt het hoger beroep.
4.4.
Het eerste lid van artikel 16 van de WWB biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de WWB in bedoelde kosten bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Blijkens de memorie van toelichting dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen.
4.5.
Uit de verklaring van de tandarts en de door appellant aangevoerde omstandigheden kan niet worden opgemaakt dat sprake is van een acute noodsituatie als onder 4.4 bedoeld. Dit betekent dat het beroep op artikel 16, eerste lid, van de WWB niet slaagt. Het college heeft dan ook terecht geweigerd bijzondere bijstand te verlenen voor de eigen bijdrage voor de kosten van tandvleesbehandeling.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2014.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J.T.P. Pot

HD