ECLI:NL:CRVB:2014:2301
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor tandvleesbehandeling op grond van de WWB
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. De appellant had op 2 maart 2012 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van een tandvleesbehandeling. Het college van burgemeester en wethouders van Groningen heeft deze aanvraag op 5 april 2012 afgewezen, omdat de kosten volgens de wetgever niet noodzakelijk zijn. Het college stelde dat er geen dringende redenen waren om hiervan af te wijken en verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond in een besluit van 31 mei 2012.
De rechtbank Groningen heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij onvoldoende financiële middelen heeft om de kosten van de behandeling zelf te dragen en dat de Zorgverzekeringswet ten onrechte als voorliggende voorziening is aangemerkt. De appellant heeft een verklaring van zijn tandarts overgelegd, waarin wordt gesteld dat de behandeling noodzakelijk is vanwege een chronische ontsteking die zijn gezondheid negatief beïnvloedt.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat volgens de WWB geen recht op bijstand bestaat als er een voorliggende voorziening is die als toereikend wordt beschouwd. De Raad heeft bevestigd dat de Zorgverzekeringswet in dit geval als een voorliggende voorziening geldt en dat de kosten van tandheelkundige behandelingen niet voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking komen. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen acute noodsituatie is die een uitzondering op deze regel rechtvaardigt. Daarom heeft de Raad het hoger beroep van de appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.