ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1527

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-5389 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor tandartskosten in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft appellante, die een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), bijzondere bijstand aangevraagd voor tandartskosten tot een bedrag van € 4.969,19. De aanvraag werd afgewezen door het Drechtstedenbestuur, dat stelde dat er geen recht op bijzondere bijstand bestond omdat de kosten niet noodzakelijk waren en er een voorliggende voorziening was in de vorm van de Zorgverzekeringswet. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bestuur in overeenstemming met het beleid heeft gehandeld en dat er bijzondere omstandigheden zijn die vergoeding van de kosten rechtvaardigen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de door appellante aangevoerde redenen niet kwalificeerden als zeer dringende redenen volgens de Wet werk en bijstand. De Raad oordeelde dat het bestuur consistent had gehandeld volgens het gevoerde beleid en dat de kosten van de tandheelkundige behandeling niet vergoed konden worden. De uitspraak van de rechtbank Dordrecht werd bevestigd, waarbij het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan op 19 februari 2013.

Uitspraak

11/5389 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 2 september 2011, 11/86 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het Drechtstedenbestuur (bestuur)
Datum uitspraak: 19 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.J.T.M. van Iersel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 8 januari 2013, waar partijen, zoals tevoren bericht, niet zijn verschenen.
OVERWEGINGEN
1. Als gevolg van de inwerkingtreding van een gemeenschappelijke regeling oefent het Drechtstedenbestuur per 1 januari 2011 de taken en bevoegdheden in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) uit die voorheen door de Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder bestuur tevens verstaan deze bestuurscommissie.
2.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
2.2. Appelante ontvangt een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Op 20 oktober 2010 heeft zij bijzondere bijstand aangevraagd voor te maken tandartskosten tot een bedrag van € 4.969,19. Appellante heeft een basis zorgverzekering en een aanvullende tandartsverzekering bij Trias. De zorgverzekeraar heeft te kennen gegeven dat deze tandartskosten niet zullen worden vergoed.
2.3. Bij besluit van 12 november 2010 heeft het bestuur die aanvraag, voor zover betrekking hebbende op de behandelcodes V40, V80, R25, R31, R40 en R45, afgewezen. Bij besluit van 12 november 2010 heeft het bestuur die aanvraag, voor zover deze betrekking heeft op de behandelcodes X10 en A10, eveneens afgewezen.
2.4. Bij besluit van 13 januari 2011 (bestreden besluit) heeft het bestuur de bezwaren tegen de besluiten van 12 november 2010 gegrond verklaard, voor zover betrekking hebbende op de behandelcode X10 en ongegrond verklaard, voor zover betrekking hebbende op de andere behandelcodes. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat voor laatstbedoelde kosten geen recht op bijzondere bijstand bestaat omdat sprake is van een passende en toereikende, voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de WWB, in dit geval de Zorgverzekeringswet. Volgens het bestuur heeft appellante evenmin recht op bijzondere bijstand omdat de betreffende kosten in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt. Van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB is geen sprake, terwijl appellante ook geen recht op bijzondere bijstand kan ontlenen aan het gevoerde buitenwettelijke beleid, aldus het standpunt van het bestuur.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, omdat het bestuur ten onrechte niet heeft beslist op het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten. De rechtbank heeft voorts bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven en heeft, met bepaling omtrent het griffierecht, het bestuur veroordeeld in de proceskosten van appellante in bezwaar en beroep.
4. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bestuur heeft gehandeld in overeenstemming met het gevoerde beleid. Volgens appellante heeft het bestuur verzuimd te beoordelen of sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de in geding zijnde tandartskosten voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Appellante heeft hierbij verwezen naar artikel 27, tweede lid, van de verzekeringsvoorwaarden 2010 van de Iza Cura Natura Polis, een onderdeel van het IZA Cura Drechtsteden pakket. In die bepaling zijn bijzondere gevallen genoemd die kunnen leiden tot het verstrekken van tandheelkundige en orthodontische zorg. Appellante heeft voorts een beroep gedaan op de aanwezigheid van zeer dringende redenen ingevolge artikel 16, eerste lid, van de WWB. Appellante heeft dit aldus toegelicht dat zij borstkanker heeft gehad en daarom diep ingrijpende chemo-kuren heeft moeten ondergaan, waardoor haar gebit in een slechte conditie is geraakt.
5.2. Volgens vaste rechtspraak (CRvB 17 november 2009, LJN BK4230) dient voor de kosten van een tandheelkundige behandeling sinds 1 januari 2006 de Zorgverzekeringswet, mede gelet op artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering, in beginsel als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening te worden beschouwd. De door appellante bedoelde kosten worden in de voorliggende voorziening echter niet vergoed omdat deze niet noodzakelijk worden geacht. Daarom staat artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB in beginsel aan verlening van bijzondere bijstand in de weg.
5.3. Artikel 16, eerste lid, van de WWB biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de WWB in bedoelde kosten bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Daarvoor dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Een acute noodzaak is aan de orde als de situatie levensbedreigend is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Wat appellante heeft aangevoerd is geen zeer dringende reden als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB.
5.4. Voorts voert het bestuur ter zake een als buitenwettelijk, begunstigend te kwalificeren beleid. Ingevolge dit beleid is in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de WWB, het verlenen van bijzondere bijstand mogelijk als bepaalde kostensoorten uit het pakket zijn gehaald óf als er om die reden een eigen bijdrage wordt gevraagd. Hierbij wordt het IZA Cura Drechtsteden pakket gehanteerd. Dit pakket bestaat uit de IZA Cura Natura Polis, betrekking hebbende op de basis zorgverzekering, en een pakket ter aanvulling op de basis zorgverzekering. Alle behandelingen die in het IZA Cura Drechtsteden pakket zijn opgenomen worden als noodzakelijk aangemerkt. De tandheelkundige behandelcodes die niet zijn opgenomen in het IZA Cura Drechtsteden pakket worden niet vergoed. In het geval van appellante betreft dit alle behandelcodes, met uitzondering van code X10.
5.5. Een dergelijk beleid wordt als gegeven aanvaard en de door de bestuursrechter te verrichten toetsing dient zich te beperken tot de vraag of het beleid op consistente wijze is toegepast. De door appellante aangevoerde beroepsgrond dat ten onrechte niet is beoordeeld of er bijzondere omstandigheden zijn als bedoeld in artikel artikel 27, tweede lid, van de verzekeringsvoorwaarden 2010 van de Iza Cura Natura Polis, slaagt niet. De bepalingen van het genoemde artikel zien op de toepassing van artikel 2.7 van het Besluit Zorgverzekering. Die bepalingen zijn daarom reeds in aanmerking genomen in het kader van de toetsing aan artikel 15, eerste lid, van de WWB. Volgens het vergoedingenoverzicht van de aanvullende ziektekostenverzekering van IZA Cura Drechtsteden worden de kosten van de door appellante aangevraagde behandelingen, met uitzondering van code X10, niet vergoed. Het bestuur heeft dan ook in dit geval in overeenstemming met het beleid gehandeld en dit beleid op consistente wijze toegepast.
5.6. Uit het onder 5.2 tot en met 5.5 overwogene volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5.7. Het verzoek om toekenning van materiële vergoeding van schade komt gelet hierop niet voor toewijzing in aanmerking.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en M. Hillen en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2013.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) A.C. Oomkens