ECLI:NL:CRVB:2015:3140

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2015
Publicatiedatum
16 september 2015
Zaaknummer
14-462 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid voor arbeid en deskundigeninschakeling in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E. El Assrouti, had hoger beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van zijn beroep door de rechtbank, die het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 8 oktober 2012 had bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de psychiater W.M.J. Hassing had vastgesteld dat de appellant per 3 juli 2012 geschikt was voor arbeid, en dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige in te schakelen.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat de rechtbank het oordeel van zijn behandelend psychiater G.D. van Aalst en W.H. Lionarons had miskend, die concludeerden dat hij lijdt aan posttraumatische stressstoornis (PTSS). De appellant stelde dat hij nog steeds beperkt was in zijn arbeid door een neuralgie, zoals vastgesteld door zijn neuroloog. De Raad heeft echter geoordeeld dat de eerdere beoordelingen en rapporten, inclusief die van de psychiater, voldoende waren om te concluderen dat er geen reden was om aan de geschiktheid van de appellant voor arbeid te twijfelen.

De Raad heeft de argumenten van de appellant overwogen, maar kwam tot de conclusie dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een ander oordeel rechtvaardigden. De medische gegevens die in hoger beroep werden ingediend, waren reeds eerder in de beoordeling betrokken. De Raad heeft daarom besloten dat er geen aanleiding was om een deskundige in te schakelen en heeft het hoger beroep afgewezen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/462 ZW
Datum uitspraak: 16 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 december 2013, 12/2720 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. El Assrouti, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J. El Haddouchi, kantoorgenoot van mr. El Assrouti, en vergezeld van E.M. Loukili als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.Voor een overzicht van de van belang zijnde feiten wordt verwezen naar overwegingen 1.1 en 1.2 van de aangevallen uitspraak en de uitspraak van de Raad van 11 september 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1729).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 8 oktober 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de beoordeling van psychiater W.M.J. Hassing met betrekking tot de datum
6 mei 2011 - welke beoordeling door de Raad in de in 1 genoemde uitspraak is gevolgd - onverkort van toepassing is op de hersteldverklaring per 3 juli 2012 en dat er geen reden is te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv dat appellant per 3 juli 2012 geschikt was voor het verrichten van zijn arbeid. De rechtbank heeft voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige geen aanleiding gezien.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank het oordeel van psychiater G.D. van Aalst en van behandelend psychiater W.H. Lionarons heeft miskend, die hebben geconcludeerd dat appellant lijdt aan een PTSS. Verder heeft appellant naar voren gebracht dat door de behandelend neuroloog de waarschijnlijkheidsdiagnose is gesteld dat sprake is van een neuralgie bij appellant. Appellant acht zich nog altijd beperkt tot het verrichten van zijn arbeid en heeft verzocht om onderzoek door een deskundige.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die zij daaraan ten grondslag heeft gelegd. In zijn uitspraak van 11 september 2013 heeft de Raad met betrekking tot de toen in geding zijnde datum geen doorslaggevend gewicht toegekend aan het rapport van Van Aalst, opgesteld naar aanleiding van een onderzoek op
15 november 2011, en de informatie van Lionarons van 24 januari 2011 en 31 mei 2011
van I-psy.
4.2.
Er is geen aanleiding over de nu in geding zijnde datum 3 juli 2012 anders te oordelen. De in hoger beroep genoemde medische gegevens uit 2011 werden reeds eerder in de beoordeling betrokken. De informatie van Lionarons van 12 juni 2013 is evenmin afwijkend van wat aan zijn opvatting reeds bekend was, behoudens dat daaruit blijkt dat er na de eerdere behandeling in 2011 een behandelpauze is geweest tot september 2012. Met betrekking tot de gestelde neurologische waarschijnlijkheidsdiagnose neuralgie is ter zitting door appellant vermeld dat daarover geen verdere bevindingen zijn.
4.3.
Gelet op wat in 4.1 en 4.2 is overwogen ziet ook de Raad geen aanleiding voor het inschakelen van een deskundige. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en J.S. van der Kolk en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2015.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) K. de Jong

HD