ECLI:NL:CRVB:2013:1729

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 september 2013
Publicatiedatum
11 september 2013
Zaaknummer
12-4545 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor maatgevende arbeid als distributeur van kranten

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die als voltijdse distributeur van kranten werkzaam was. Appellant meldde zich op 25 mei 2010 ziek vanwege psychische en lichamelijke klachten en ontving een ZW-uitkering. Op 29 april 2011 oordeelde arts J. van Vlijmen dat appellant weer geschikt was voor zijn maatgevende arbeid, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering per 6 mei 2011. Appellant ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Amsterdam oordeelde in een eerdere uitspraak dat het medisch onderzoek naar de psychische klachten onzorgvuldig was en droeg het Uwv op om nader onderzoek te doen naar de diagnose van appellant.

Het Uwv voerde een nieuw onderzoek uit en baseerde zijn besluit op een expertiserapport van psychiater W.M.J. Hassing, die concludeerde dat appellant niet voldeed aan de criteria voor posttraumatische stressstoornis (PTSS) en in plaats daarvan een chronische aanpassingsstoornis had. Appellant ging opnieuw in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de diagnose van Hassing niet overeenkwam met eerdere diagnoses van zijn behandelend artsen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op basis van het rapport van Hassing terecht tot de conclusie was gekomen dat appellant geschikt was voor zijn werk. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om aan de conclusies van Hassing te twijfelen. Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

12/4545 ZW, 12/5134 ZW
Datum uitspraak: 11 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 juli 2012, 11/1663 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.S. de Ploeg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft een nieuw besluit op bezwaar van 14 augustus 2012 ingezonden, met als bijlagen een expertiserapport van 10 augustus 2012 van psychiater W.M.J. Hassing en een rapport van bezwaarverzekeringsarts A.J.D. Versteeg van 13 augustus 2012.
Appellant heeft bij brief van 12 juli 2013 gereageerd op het nieuwe besluit van
14 augustus 2012. Daarbij heeft appellant een brief van 12 juni 2013 van psychiater
dr. W.H. Lionarons, een brief van 10 juli 2013 van neuroloog dr. M.H.M. Vlak en een brief van 17 mei 2011 van neuroloog dr. V.I.H. Kwa overgelegd.
Het Uwv heeft hierop gereageerd met een rapport van 15 juli 2013 van bezwaarverzekerings-arts Versteeg.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Ploeg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als voltijdse distributeur van kranten. Op
25 mei 2010 heeft appellant zich ziek gemeld wegens psychische en lichamelijke klachten. Hij heeft naar aanleiding hiervan een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen.
1.2. Op 29 april 2011 heeft appellant het spreekuur bezocht van de arts J. van Vlijmen. Deze heeft appellant met ingang van 6 mei 2011 weer geschikt geacht voor zijn maatgevende arbeid. Bij besluit van 29 april 2011 is de ZW-uitkering van appellant met ingang van
6 mei 2011 beëindigd.
1.3. Bij besluit van 7 juni 2011 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 april 2011 ongegrond verklaard, onder verwijzing naar een rapport van bezwaarverzekeringsarts Versteeg van 1 juni 2011.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. De rechtbank heeft daartoe - kort weergegeven - overwogen dat zij wat betreft de lichamelijke klachten van appellant geen aanleiding ziet om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De rechtbank heeft het medisch onderzoek wel onzorgvuldig geacht wat betreft de psychische klachten van appellant en geoordeeld dat het standpunt van de (bezwaar)verzekeringsarts, dat er geen psychische stoornis aanwezig is, op onvoldoende grondslag berust. Uit de door appellant ingebrachte medische verklaringen van de behandelend sector volgt dat de diagnose post traumatische stressstoornis (PTSS) is gesteld bij appellant. Ook de door appellant in beroep ingeschakelde psychiater G.D. van Aalst heeft op basis van een door haar op
15 november 2011 uitgevoerde expertise bij appellant de diagnose PTSS gesteld. Tevens heeft Van Aalst verklaard dat gehele of gedeeltelijke werkhervatting door appellant als gevolg van zijn klachten niet mogelijk is. Gelet op het expertiserapport van Van Aalst heeft de rechtbank het Uwv opgedragen om nader te onderzoeken of bij appellant sprake is van PTSS of een depressieve stoornis en wat de mogelijk daaruit voortvloeiende beperkingen voor arbeid zijn op de datum in geding.
3.1.
Het Uwv heeft in de aangevallen uitspraak berust. Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft het Uwv op 14 augustus 2012 een nieuw besluit genomen waarbij het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 april 2011 opnieuw ongegrond is verklaard (bestreden besluit 2). Aan dit besluit ligt het expertiserapport van 10 augustus 2012 van psychiater Hassing ten grondslag. Op basis van dit rapport heeft het Uwv appellant met ingang van 6 mei 2011 ongewijzigd geschikt geacht voor zijn arbeid.
3.2.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek wat betreft de lichamelijke klachten van appellant wel zorgvuldig is geweest. Wat betreft bestreden besluit 2 heeft appellant aangevoerd dat de door Hassing gestelde diagnose niet overeenkomt met de diagnose die is gesteld door de behandelend sector en Van Aalst.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Aangezien met bestreden besluit 2 niet volledig is tegemoetgekomen aan het hoger beroep van appellant, zal dit besluit met toepassing van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze procedure worden betrokken.
4.2. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtsreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak dient onder “zijn arbeid” in voormelde zin te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. De rechtbank heeft daarmee met juistheid vastgesteld dat de maatstaf arbeid de functie van voltijdse distributeur van kranten is.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest wat betreft de lichamelijke klachten van appellant. De overwegingen van de rechtbank dienaangaande en het daarop gebaseerde oordeel worden gevolgd. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. De door
Van Aalst gestelde diagnose somatoforme stoornis was ten tijde van het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsarts bekend en is in de beoordeling meegenomen.
4.4.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv een expertise laten verrichten door psychiater Hassing. Aan Hassing is als vraagstelling voorgelegd wat de diagnose is volgens de DSM-IV classificatie. Hassing heeft appellant op 9 augustus 2012 onderzocht en zij heeft haar bevindingen op 10 augustus 2012 gerapporteerd. Hassing heeft in haar conclusie gesteld dat er vanuit de anamnese wel angstklachten zijn sinds de mishandeling een paar jaar geleden, maar dat deze angstklachten niet voldoen aan de noodzakelijke criteria van een PTSS. Er zijn vanuit de anamnese namelijk geen aanwijzingen naar voren gekomen voor herbelevingen of zich opdringende gedachten aan de mishandeling. Het feit dat appellant nog steeds angstig is voor de dader en hem om die reden vermijdt, komt niet over als een aspect van een eventuele PTSS maar imponeert als een adequate reactie op een mogelijke reële dreiging. Appellant voldoet daarmee niet aan twee van de vier noodzakelijke criteria voor PTSS, aldus Hassing. Hassing heeft bij appellant de diagnose chronische aanpassingsstoornis, niet gespecificeerd, gesteld. Naar aanleiding van het rapport van Hassing heeft bezwaarverzekeringsarts Versteeg in het rapport van 13 augustus 2012 geconcludeerd dat er op medische gronden geen aanleiding is om een andere beslissing te nemen.
4.5.
Het Uwv heeft de conclusies in het rapport van Hassing kunnen volgen. Het rapport geeft blijk van zorgvuldig onderzoek en bevat een uitgebreide anamnese. Uit die anamnese komt niet naar voren dat appellant herbelevingen van de mishandeling heeft of vermijdingsgedrag vertoont anders dan in de vorm van een adequate reactie op een mogelijk reële dreiging. De conclusie van Hassing dat er bij appellant geen sprake is van een PTSS is op inzichtelijke en overtuigende wijze aan de hand van de onderzoeksbevindingen onderbouwd. Dat Van Aalst in haar rapport tot de diagnose PTSS heeft geconcludeerd, geeft geen aanleiding om aan deze conclusie te twijfelen. In het rapport van Van Aalst blijkt uit de anamnese niet dat appellant heeft genoemd dat hij herbelevingen heeft. In de brieven van 24 januari 2011 en 31 mei 2011 van I-Psy is bij de beschrijvende diagnose vermeld dat appellant vaak terugdenkt aan de mishandeling, maar dit betekent niet dat appellant herbelevingen heeft. Ook tijdens het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts op 1 juni 2011 heeft appellant geen specifiek vermijdingsgedrag of herbelevingen genoemd. Het feit dat Hassing geen overleg heeft gehad met de behandelend sector maakt haar onderzoek niet onzorgvuldig. Hassing was bekend met de door I-Psy gestelde diagnose PTSS en heeft het uiteindelijk niet noodzakelijk geacht om telefonisch overleg met de behandelend sector te plegen. Gelet op het rapport van Hassing is er geen aanleiding om te twijfelen aan het oordeel van het Uwv dat appellant met ingang van 6 mei 2011 geschikt is voor de functie van distributeur van kranten. Uit het vorenstaande volgt dat geen aanleiding bestaat voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige.
4.6.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond is.
5.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 14 augustus 2012 ongegrond;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) D. Heeremans

EH