ECLI:NL:CRVB:2015:3049
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en het vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 september 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellant, die sinds 23 juni 2009 arbeidsongeschikt is, had in 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had in maart 2012 een fout gemaakt door afgekochte vakantie-uren niet als inkomen te beschouwen bij de berekening van de WIA-uitkering. Appellant meende dat hij op basis van deze fout recht had op eenzelfde behandeling in januari 2013, toen hij opnieuw vakantie-uren had afgekocht. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen kan slagen als er sprake is van uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen van het Uwv. De Raad concludeerde dat appellant niet gerechtvaardigd had mogen vertrouwen op een herhaling van de fout van het Uwv, en dat de eerdere beslissing van het Uwv geen toezegging bevatte over de behandeling van de afgekochte vakantie-uren in januari 2013. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.