ECLI:NL:CRVB:2015:3049

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 september 2015
Publicatiedatum
9 september 2015
Zaaknummer
14-3285 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 september 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellant, die sinds 23 juni 2009 arbeidsongeschikt is, had in 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had in maart 2012 een fout gemaakt door afgekochte vakantie-uren niet als inkomen te beschouwen bij de berekening van de WIA-uitkering. Appellant meende dat hij op basis van deze fout recht had op eenzelfde behandeling in januari 2013, toen hij opnieuw vakantie-uren had afgekocht. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen kan slagen als er sprake is van uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen van het Uwv. De Raad concludeerde dat appellant niet gerechtvaardigd had mogen vertrouwen op een herhaling van de fout van het Uwv, en dat de eerdere beslissing van het Uwv geen toezegging bevatte over de behandeling van de afgekochte vakantie-uren in januari 2013. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

14/3285 WIA
Datum uitspraak: 9 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
29 april 2014, 13/3132 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2015. Appellant is samen met zijn [naam echtgenote] verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 23 juni 2009 uitgevallen voor zijn werk als behandelfunctionaris IB bij
het Ministerie van Financiën (werkgever). Bij besluit van 24 november 2011 heeft het Uwv appellant met ingang van 20 december 2011 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit op bezwaar van 12 april 2012 heeft het Uwv het tegen dit besluit gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de hoogte van deze uitkering aangepast. Naast deze uitkering is appellant werkzaam bij zijn eigen werkgever in ander passend werk gedurende
18 uur per week.
1.2.
Bij besluit van 24 oktober 2012 heeft het Uwv, in verband met inkomsten uit arbeid, vanaf 1 november 2012 aan appellant een voorschot op zijn Wet WIA-uitkering verstrekt van € 1.371,99 (bruto) per maand.
1.3.
Bij besluit van 27 mei 2013 heeft het Uwv - op basis van gegevens van de
Belastingdienst - de hoogte van de Wet WIA-uitkering over de periode van 1 november 2012 tot en met 30 april 2013 definitief vastgesteld en bepaald dat appellant over deze periode
€ 558,78 (bruto) te veel heeft ontvangen.
1.4.
Bij besluit van 5 september 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen het besluit van 27 mei 2013 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat appellant heeft gekozen om niet genoten vakantiedagen uit te laten betalen, dat zijn werkgever in de polisadministratie in januari 2013 het salaris inclusief deze uitbetaalde vakantie-uren als SV-loon heeft vermeld, dat sprake is van een belaste uitbetaling en dat dit wordt meegenomen in de berekening van de hoogte van het inkomen van appellant.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv terecht de uitbetaling van niet genoten vakantie-uren (in de maand januari 2013) heeft aangemerkt als fiscaal belastbaar loon. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het door appellant gedane beroep op het vertrouwensbeginsel en het verbod van willekeur niet slaagt.
3. Appellant heeft in hoger beroep (kort samengevat) zijn gronden beperkt tot de stelling dat het beroep op het vertrouwensbeginsel ten onrechte niet is gehonoreerd. De eerder door appellant in maart 2012 afgekochte vakantie-uren zijn door het Uwv niet als inkomen aangemerkt. Gelet op het besluit van 23 oktober 2012, waarin de berekening over maart 2012 is vastgelegd, heeft appellant erop mogen vertrouwen dat het Uwv in januari 2013 op dezelfde wijze met de afgekochte vakantie-uren om zou gaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan volgens vaste rechtspraak
(CRvB 19 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4735) alleen slagen als het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen heeft gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat hiervan in dit geval geen sprake is. De uitlating waarop appellant zich in dit verband beroept betreft enkel het besluit betreffende de definitieve vaststelling van de hoogte van zijn uitkering over de periode van 1 januari 2012 tot en met oktober 2012. Dit besluit bevat geen uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging betreffende het in aanmerking te nemen inkomen in de maand januari 2013.
4.2.
Ook wordt met de rechtbank geoordeeld dat appellant aan de door het Uwv in maart 2012 gemaakte fout, waarbij ten onrechte de afgekochte vakantie-uren bij de berekening van de hoogte van de Wet WIA-uitkering niet als inkomen in aanmerking zijn genomen, niet het vertrouwen kon ontlenen dat het Uwv hierin zou volharden door deze fout betreffende de in januari 2013 afgekochte vakantie-uren te herhalen. Naar vaste rechtspraak van de Raad - zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 28 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP2469 -kan immers aan door een bestuursorgaan in het verleden bij de besluitvorming gemaakte fouten niet een rechtens te honoreren vertrouwen worden ontleend dat in de toekomst daarin wordt volhard.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en E.W. Akkerman en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) H.J. Dekker
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip loon.

AP