ECLI:NL:CRVB:2015:3003
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die met rugklachten uitviel uit zijn functie als ondersteunend facilitair medewerker, had geen recht op een WIA-uitkering vastgesteld door het Uwv, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij het medisch onderzoek zorgvuldig werd geacht. De rechtbank oordeelde dat de door de appellant geschetste subjectieve klachten niet voldoende waren onderbouwd met medische stukken.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uwv waren onderschat en dat er discrepanties waren tussen de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en de actuele mogelijkhedenlijst van de bedrijfsarts. De appellant stelde dat hij niet in staat was de geselecteerde functies te verrichten vanwege zijn pijnklachten en longklachten. Het Uwv verzocht de rechtbank om de eerdere uitspraak te bevestigen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanleiding zag om de conclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voor onjuist te houden. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts de beperkingen van de appellant correct had vastgesteld en dat er geen noodzaak was voor een urenbeperking. De Raad concludeerde dat de appellant, uitgaande van de vastgestelde belastbaarheid, in staat was de werkzaamheden te verrichten die verbonden waren aan de geselecteerde functies. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.