ECLI:NL:CRVB:2015:296

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2015
Publicatiedatum
5 februari 2015
Zaaknummer
13-624 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van onvoldoende medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellante had eerder een WAO-uitkering ontvangen, maar deze was in 2005 ingetrokken omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. In 2011 verzocht appellante om heropening van de WAO-uitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid. Het Uwv weigerde dit, omdat de toegenomen arbeidsongeschiktheid volgens hen een andere oorzaak had dan de eerdere WAO-uitkering. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen medische onderbouwing was voor de stelling van appellante dat haar beperkingen waren toegenomen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van toegenomen beperkingen per 15 september 2010 ten opzichte van de situatie in 2005. De Raad benadrukte dat de GAF-score, waar appellante naar verwees, niet bedoeld is om beperkingen in sociaal of beroepsmatig functioneren vast te leggen. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht de WAO-uitkering had geweigerd en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. Er was geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten of wettelijke rente.

Uitspraak

13/624 WAO
Datum uitspraak: 28 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
14 december 2012, 12/2184 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G. van Leeuwen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2014. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met ingang van 7 februari 2000 is aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een beoordeling is deze uitkering met ingang van 22 december 2005 ingetrokken omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
1.2.
Appellante heeft het Uwv in een brief van 1 augustus 2011 verzocht om heropening van de eerder toegekende WAO-uitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid sinds
18 augustus 2010. Bij besluit van 10 november 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat de op
18 augustus 2010 ingetreden toename van arbeidsongeschiktheid een andere oorzaak heeft dan de arbeidsongeschiktheid die aanleiding was voor de WAO-uitkering en heeft daarna geen WAO-uitkering toegekend.
1.3.
Bij besluit van 10 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 10 november 2011 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat de belastbaarheid van appellante per 15 september 2010, zijnde vier weken na datum ziekmelding, niet is gewijzigd ten opzichte van de de laatste
WAO-beoordeling. Aan het bestreden besluit is door het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 maart 2012 ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medische onderzoek volledig en zorgvuldig is geweest en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met de medische informatie van de behandelend sector rekening heeft gehouden en zijn bevindingen inzichtelijk heeft toegelicht. De stelling van appellante dat haar beperkingen zijn toegenomen, heeft zij niet onderbouwd door medische stukken. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv bij het bestreden besluit terecht heeft opgemerkt dat een arbeidskundige beoordeling niet noodzakelijk was, nu geen sprake was van toename van de medische beperkingen op de datum in geding.
3.1.
Appellante kan zich met de aangevallen uitspraak niet verenigen. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat er per 15 september 2010 wel degelijk sprake is geweest van een toename van met name reeds lang bestaande psychische klachten, op grond waarvan een heropening van haar WAO-uitkering in de rede ligt. Daarbij is gewezen op de GAF-score in 2010 welke in vergelijking met 2005 wezenlijk zou zijn veranderd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 43a van de WAO bepaalt, voor zover hier van belang, dat arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na de intrekking van de WAO-uitkering leidt tot toekenning van een
WAO-uitkering, als deze arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd en voortkomt uit dezelfde oorzaak als die ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten. Uit vaste rechtspraak - zoals ook de rechtbank heeft overwogen - volgt dat artikel 43a, eerste lid, een regeling inhoudt die uitsluitend ziet op die situaties waarin sprake is van een toename van de medische beperkingen die ten grondslag lagen aan de eerder toegekende maar nadien ingetrokken uitkering. Indien van een zodanige toename niet kan worden gesproken, wordt aan een beoordeling van arbeidskundige aspecten niet meer toegekomen.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat sprake is geweest van een zorgvuldig onderzoek en dat de beschikbare gegevens geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv dat de beperkingen van appellante ten opzichte van 22 december 2005 niet zijn toegenomen. Appellante heeft haar stelling dat haar beperkingen zijn toegenomen niet met medische gegevens onderbouwd. Aan een andere GAF-score in 2010 dan in 2005 kan, daargelaten of die situatie hier aan de orde is, niet die waarde worden gehecht die appellante eraan gehecht wenst te zien. Het
GAF-systeem is bedoeld om in het kader van een behandeling enig handvat te geven voor beoordeling van het beloop daarvan. Zoals ook is overwogen in de uitspraken van de Raad van 11 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW1513 en 26 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1032, is dit systeem niet bedoeld om daarmee beperkingen in sociaal of beroepsmatig functioneren vast te leggen.
4.3.
Appellante heeft voor het overige geen stukken in geding gebracht waaruit blijkt dat de medische situatie per 15 september 2010 is gewijzigd ten opzichte van die per 22 december 2005. Geconcludeerd dient te worden dat geen sprake is van toegenomen beperkingen bij appellante per 15 september 2010. De rechtbank heeft dan ook op goede gronden de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
4.4.
Gelet op hetgeen in 4.1 is overwogen komt de Raad niet toe aan een beoordeling van de gronden van appellante van arbeidskundige aard. Het Uwv heeft aan appellante terecht per
15 september 2010 een WAO-uitkering geweigerd.
4.5.
Uit hetgeen in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.6.
Nu het hoger beroep niet slaagt is er geen plaats voor vergoeding van wettelijke rente. Dat verzoek wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en C.C.W. Lange en
F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2015.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) K. de Jong
JvC