ECLI:NL:CRVB:2012:BW1513

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2169 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WAO-uitkering aan appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 april 2012 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de Raad de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigde. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv op zorgvuldige wijze had vastgesteld dat appellant een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% had. Dit oordeel was gebaseerd op een medisch onderzoek dat door de bezwaarverzekeringsarts L.J. Zwemer was uitgevoerd, waarbij de psychische belastbaarheid van appellant was vastgesteld op basis van rapportages van psychiater B.M. Klop-de Vries.

Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij meer beperkingen ondervond dan het Uwv had aangenomen en dat hij volledig arbeidsongeschikt was per 12 april 2007. Hij overhandigde verschillende medische stukken ter ondersteuning van zijn standpunt. Het Uwv daarentegen stelde dat de door appellant overgelegde stukken geen aanleiding gaven om het eerdere oordeel te herzien. De Raad oordeelde dat de rapportage van de medisch adviseur M.A. Peerden geen nieuwe informatie bevatte die de eerdere conclusies in twijfel trok.

De Raad wees ook het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige te benoemen af, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de eerdere rapportages. De Raad benadrukte dat het GAF-systeem niet bedoeld is om beperkingen in sociaal of beroepsmatig functioneren vast te leggen, maar enkel als handvat dient voor de beoordeling van het beloop van een behandeling. Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en wees hij het hoger beroep van appellant af, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/2169 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 3 maart 2011, 10/722 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 11 april 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.A.M. Broos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 februari 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Broos. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 26 februari 2010 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, appellant met ingang van 12 april 2007 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het besluit van 26 februari 2010 ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat uit de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts L.J. Zwemer in voldoende mate blijkt dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden nu zij zich bij het vastleggen van de psychische belastbaarheid van appellant heeft gebaseerd op de rapportages van psychiater B.M. Klop-de Vries van 21 augustus 2008 en 24 september 2009 en de door haar aangegeven concrete beperkingen volledig en op juiste wijze heeft overgenomen in de aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 oktober 2009. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de functies die appellant zijn voorgehouden voor hem geschikt zijn.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij meer beperkingen ondervindt dan door het Uwv is aangenomen en dat hij per 12 april 2007 volledig arbeidsongeschikt is. Ter toelichting van zijn standpunt heeft hij een aantal stukken afkomstig van medisch en paramedisch behandelaars overgelegd. Het Uwv ziet in hetgeen in hoger beroep is aangevoerd geen aanleiding zijn standpunt te herzien.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en stelt zich achter de overwegingen die daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag zijn gelegd.
Naar aanleiding van de van de kant van appellant in hoger beroep overgelegde stukken merkt de Raad nog het volgende op.
4.3. De rapportage van de medisch adviseur M.A. Peerden van 28 mei 2010 bevat met betrekking tot de lichamelijke klachten van appellant geen nieuwe informatie. Met betrekking tot de psychische klachten van appellant is het rapport weinig stellig en biedt het onvoldoende aanknopingspunten om twijfel op te roepen aan de psychiatrische rapportages van Klop-de Vries. De Raad ziet dan ook geen aanleiding voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige zoals door appellant verzocht.
4.4. Hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot het belang van de GAF-score onderschrijft de Raad niet. Het GAF-systeem is bedoeld om in het kader van een behandeling enig handvat te geven voor beoordeling van het beloop daarvan; het is niet bedoeld om daarmee beperkingen in sociaal of beroepsmatig functioneren vast te leggen.
4.5. De brief van de anesthesioloog dr. E.W. van den Bosch van 6 juni 2011, vergezeld van verslaggeving aan de huisarts van appellant, betreft pijnbestrijding van rugklachten. Deze informatie is deels reeds in een eerder stadium van de procedure overgelegd en meegenomen in de beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts, en voor zover deze ziet op het plaatsen van een neurostimulator in 2009, niet relevant voor de in dit geding van belang zijnde datum 12 april 2007.
4.6. In de brieven van de oefentherapeut-Mensendieck A. Amsterdam van 17 juni 2011 en van de psychotherapeut i.o. B.M. Eijsvoogel van 11 mei 2011 wordt geen informatie verstrekt die betrekking heeft op de situatie van appellant op de in geding zijnde datum.
4.7. Het hoger beroep van appellant treft geen doel. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en B.M. van Dun en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2012.
(get.) J. Brand.
(get.) G.J. van Gendt.
JL