ECLI:NL:CRVB:2014:1032

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
27 maart 2014
Zaaknummer
12-389 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de loongerelateerde WIA-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant met arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 maart 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Groningen. Appellant, een voormalig heftruckchauffeur, was sinds 10 juli 2007 arbeidsongeschikt door lichamelijke klachten, waaronder rug- en nekklachten. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts in 2010, werd vastgesteld dat appellant beperkingen had door verschillende aandoeningen, maar dat hij nog geschikt was voor andere functies. De arbeidsdeskundige concludeerde dat de mate van arbeidsongeschiktheid tussen 35 en 80% lag, wat leidde tot de beslissing dat de hoogte van de WIA-uitkering ongewijzigd bleef.

Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Hij voerde aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat zijn klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd verwezen naar een psychiatrische expertise die had aangetoond dat werkhervatting noodzakelijk was voor herstel.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunten en voegde hij nieuwe medische informatie toe. De Raad oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen in de FML niet waren onderschat. De Raad bevestigde dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/389 WIA
Datum uitspraak: 26 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
5 december 2011, 11/246 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr.drs. P.B.Ph.M. Bogaers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr.drs. Bogaers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.H.M.A. Swarts.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is heftruckchauffeur geweest voor 40 uur per week. Op 10 juli 2007 is hij uitgevallen vanwege lichamelijke klachten, met name rug- en nekklachten. Na afloop van de wettelijke wachttijd is bij besluit van 11 november 2009 vastgesteld dat hij met ingang van
7 juli 2009 recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellant op 7 juli 2010 onderzocht door een verzekeringsarts die heeft vastgesteld dat er bij appellant sprake is van beperkingen als gevolg van een gegeneraliseerde artrose, fibromyalgie, somatoforme pijnstoornis, alsmede een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis. De beperkingen zijn weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn eigen werk, maar nog wel geschikt is voor een vijftal andere functies. Op basis van drie van deze functies heeft deze arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 80%. In overeenstemming met dit rapport is bij besluit van 3 augustus 2010 vastgesteld dat de hoogte van de loongerelateerde WIA-uitkering ongewijzigd blijft.
1.3. In overeenstemming met rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 3 februari 2011 (bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Tegen dat besluit heeft appellant beroep ingesteld. Hij is van mening dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en dat hij in aanmerking dient te komen voor een uitkering ingevolge artikel 4 van de Wet WIA. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft hij een rapport van Ergo Noord van 17 augustus 2011 ingebracht.
3.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat in bezwaar in opdracht van het Uwv een psychiatrische expertise heeft plaatsgevonden door psychiater S. Russo. Daaruit blijkt dat cognitieve gedragstherapie aangewezen wordt geacht, waarbij werkhervatting wordt gezien als voorwaarde voor herstel. Voorts is overwogen dat de resultaten van de contra-expertise door Ergo Noord uitwijzen dat appellant de geduide functies kan verrichten, zij het met een sterk verlaagde functionele werkprestatie, en dat deze resultaten geen aanknopingspunten bieden voor de stelling van appellant dat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. Integendeel, uit het onderzoek blijkt dat appellant gebaat is bij een multidisciplinair reactivatietraject, als een van de weinig succesvolle methoden bij cliënten met fibromyalgie en/of CVS. Evenmin bieden deze resultaten aanknopingspunten voor de stelling van appellant dat hij in aanmerking dient te komen voor een urenbeperking. Daarnaast is de rechtbank niet tot de conclusie kunnen komen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet heeft voldaan aan de eisen van zorgvuldigheid, zoals die in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten van
8 juli 2000 (Schattingsbesluit) zijn neergelegd.
4.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat bij hem sprake is van artrose in de nek en rug, hernia, verstreken lordose, scoliose, fibromyalgie, MS, slaapstoornis, dumping syndroom en whiplash. Naar zijn mening is het medisch onderzoek naar deze klachten/aandoeningen onvoldoende zorgvuldig geweest en heeft hij als gevolg hiervan meer beperkingen dan zijn aangenomen. Met name is appellant van mening dat in onvoldoende mate is onderzocht in hoeverre deze klachten van invloed zijn op zijn mentale en fysieke duurbelastbaarheid. Voorts heeft hij erop gewezen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het onderzoek door psychiater Russo in bezwaar heeft plaatsgevonden. Dit onderzoek had reeds eerder plaatsgevonden en in die zin acht hij de overwegingen van de rechtbank dan ook niet juist. Daarnaast heeft hij erop gewezen dat tijdens het onderzoek door Ergo Noord bij appellant een GAF-score van 40 is vastgesteld.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De verzekeringsarts heeft appellant onderzocht op haar spreekuur. Voorts heeft zij bij haar beoordeling de beschikking gehad over informatie uit de behandelend sector, waaronder informatie van de reumatoloog, radioloog, psycholoog alsmede de op verzoek van het Uwv uitgebrachte expertise van psychiater Russo. Daarnaast heeft de bezwaarverzekeringsarts appellant gezien tijdens de hoorzitting en heeft hij nog de beschikking gehad over de door appellant in bezwaar overgelegde informatie van de aan het Vermoeidheidscentrum verbonden internist T. Wijlhuizen. Daarmee is een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen. De omstandigheid dat het onderzoek van Russo reeds in 2009 had plaatsgevonden - de rechtbank heeft inderdaad ten onrechte overwogen dat het onderzoek heeft plaatsgevonden tijdens de
bezwaarprocedure - kan niet tot een ander oordeel leiden. Daarvoor wordt verwezen naar de reactie van de bezwaarverzekeringsarts op deze grond in zijn rapport van 22 februari 2012, welke reactie een toereikende motivering bevat en niet voor onjuist kan worden gehouden. Gelet op het vorenstaande wordt het oordeel van de rechtbank dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft voldaan aan de eisen van het Schattingsbesluit onderschreven. Weliswaar zijn na het bestreden besluit aanvullende gegevens ingebracht, maar daaruit vloeit, mede gelet op de inhoud van die informatie, niet voort dat de medische beoordeling niet overeenkomstig de eisen van het Schattingsbesluit heeft plaatsgevonden.
5.2.
Op grond van de gedingstukken kan evenmin worden geoordeeld dat de voor appellant in de FML vastgestelde beperkingen zijn onderschat. Daartoe wordt overwogen dat de aangenomen beperkingen in overeenstemming zijn met de beschikbare medische informatie. De reumatoloog en de radioloog hebben geen, dan wel slechts geringe objectieve afwijkingen vastgesteld. Ook de informatie van Ergo Noord en psychiater Russo biedt onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat appellant meer beperkingen heeft. Ten aanzien van de resultaten van Ergo Noord, waarbij zowel een lichamelijk, een psychologisch alsmede een belastbaarheidsonderzoek heeft plaatsgevonden, wordt verwezen naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 26 september 2011. Daarin heeft hij overwogen dat de bevindingen van de verschillende onderzoekers bij Ergo Noord globaal overeenkomen met de bevindingen van de verschillende verzekeringsartsen en dat standpunt kan niet voor onjuist worden gehouden. Dit betekent dat de resultaten van de onderzoeken bij Ergo Noord ook geen aanleiding vormen om meer beperkingen aan te nemen. Overigens wil de Raad niet nalaten op te merken dat de resultaten van een belastbaarheidsonderzoek, zoals de Raad meermalen heeft overwogen (zie onder meer ECLI:NL:CRVB:2005:AT1547), met terughoudendheid dienen te worden gehanteerd, omdat in verband met de gebruikte onderzoeksmethode de onderzochte persoon zelf, al dan niet bewust, in enige mate invloed kan uitoefenen op het onderzoek en aldus niet voorkomen zal kunnen worden dat de resultaten ervan mede afhankelijk zijn van diens medewerking aan het onderzoek. Ten slotte wordt ten aanzien van de tijdens het onderzoek door Ergo Noord vastgestelde GAF-score van 40 verwezen naar de uitspraak van de Raad van 11 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW1513, waarbij de Raad heeft geoordeeld dat het GAF-systeem is bedoeld om in het kader van een behandeling enig handvat te geven voor de beoordeling en het beloop ervan niet is bedoeld om daarmee beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren vast te leggen. Aan deze GAF-score van 40 hecht de Raad derhalve niet die waarde die appellant eraan gehecht wenst te zien.
5.3.
Gelet op de overwegingen in 5.1 en 5.2 wordt geen aanleiding gezien om het verzoek van appellant om een deskundige in te schakelen te honoreren.
5.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML wordt geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren. Daarvoor wordt verwezen naar het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 27 januari 2011, waarin de signaleringen met betrekking tot de belastende factoren van de functies afdoende zijn toegelicht.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) G.J. van Gendt

TM