ECLI:NL:CRVB:2015:2881

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2015
Publicatiedatum
26 augustus 2015
Zaaknummer
13/3804 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring hoger beroep inzake Wajong-uitkering en procesbelang

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1984, op 9 februari 2011 een aanvraag ingediend voor ondersteuning bij werk en inkomen op basis van de Wet Wajong. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 26 mei 2011 vastgesteld dat appellante in staat is om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen, waardoor zij geen recht heeft op een Wajong-uitkering. Na een ongegrond verklaard bezwaar door het Uwv, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 18 juni 2013 het beroep van appellante tegen dit besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.

In hoger beroep heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. P.A.M. Staal, betoogd dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Ter onderbouwing heeft zij een rapport van psychiater H.R.S. Witte overgelegd, waarin wordt gesteld dat appellante ernstig beperkt is in haar mogelijkheden op verschillende levensterreinen. Het Uwv heeft vervolgens zijn standpunt herzien en op 30 juli 2014 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van appellante alsnog gegrond werd verklaard en inkomensondersteuning werd toegekend.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 12 augustus 2015 geoordeeld dat appellante geen voldoende procesbelang heeft bij het hoger beroep, aangezien het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar volledig tegemoet is gekomen aan haar verzoek. Het hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.692,81, inclusief het griffierecht van € 118,-.

Uitspraak

13/3804 WAJONG, 14/5133 WAJONG
Datum uitspraak: 12 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
18 juni 2013, 11/4112 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.A.M. Staal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Staal. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1984, heeft op 9 februari 2011 een aanvraag ingediend om ondersteuning bij werk en inkomen op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Bij besluit van 26 mei 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante in staat is met werk meer dan 75% van het minimumloon te verdienen, zodat zij geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet Wajong.
1.2.
Het Uwv heeft het door appellante gemaakte bezwaar bij besluit van 3 november 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens heeft de rechtbank bepalingen gegeven over vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat bestreden besluit 1 eerst na een aanpassing in beroep van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is voorzien van een deugdelijke medische grondslag.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep, evenals in bezwaar en beroep, op het standpunt gesteld dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen en dat zij niet in staat is 75% of meer van het minimumloon te verdienen.
3.2.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een rapport van psychiater
H.R.S. Witte van 22 januari 2014 in het geding gebracht. Witte acht appellante ernstig beperkt in haar mogelijkheden op diverse levensterreinen en met name voor duurzame arbeid. Hij bepleit aanvullende beperkingen op het terrein van persoonlijk en sociaal functioneren en een urenbeperking tot maximaal 4 uur per dag en 16 uur per week.
3.3.
Het Uwv heeft op basis van rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aanleiding gezien het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Bij besluit van 30 juli 2014 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van appellante tegen het besluit van 26 mei 2011 alsnog gegrond is verklaard en appellante met ingang van 3 juni 2011 inkomensondersteuning ingevolge de Wet Wajong is toegekend. In de onderliggende FML van 25 april 2014 is een lichte urenbeperking opgenomen tot maximaal 32 uur per week. Bij de gewijzigde beslissing op bezwaar heeft het Uwv een participatieplan van 22 juli 2014 gevoegd, waarin onder het kopje “eindconclusie” staat vermeld:
- We spreken af te wachten hoe het hoger beroep uitvalt;
- Klant richt zich ondertussen 16 uur per week aan het afronden van haar studie;
- Klant geeft wijzigingen zo spoedig mogelijk door aan het Uwv.
3.4.
Bij brief van 28 augustus 2014 heeft appellante te kennen gegeven zich te kunnen verenigen met de haar toegekende inkomensondersteuning. Zij is het echter niet eens met de aangenomen beperkingen. Zij mist met name de door Witte gestelde urenbeperking tot maximaal 16 uur per week en de eerder wel in de FML opgenomen beperking op nachtarbeid. Zij stelt zich op het standpunt dat zij belang heeft bij een juiste vaststelling van de beperkingen met het oog op de van haar te vergen inzet en participatie. Zij verzoekt de Raad een onafhankelijk deskundige te benoemen nu Witte en de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dat punt van mening verschillen.
3.5.
Bij brief van 23 december 2014 heeft het Uwv erkend dat de beperking voor nachtarbeid ten onrechte niet in de gewijzigde FML van 25 april 2014 is opgenomen. Herstel van deze omissie heeft geen gevolgen voor de toegekende inkomensondersteuning.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of appellante voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van haar hoger beroep. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (ECLI:NL:CRVB:2013:CA1864) is sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
4.2.
Gelet op de inhoud van het hoger beroepschrift van appellante kan niet anders worden geconcludeerd dan dat zij met het hoger beroep heeft beoogd te bereiken dat zij alsnog in aanmerking zou worden gebracht voor inkomensondersteuning ingevolge de Wet Wajong. Met het besluit van 30 juli 2014 is hieraan geheel tegemoet gekomen. Het aannemen van meer beperkingen kan niet leiden tot een ander bedrag aan inkomensondersteuning. Nu het Uwv met het besluit van 30 juli 2014 geheel tegemoet is gekomen aan het hoger beroep kan dit besluit niet met toepassing van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze procedure worden betrokken.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. Aanleiding bestaat om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze worden begroot op € 980,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep en op € 712,81 voor het op verzoek van appellante door psychiater H.R.S. Witte op 22 januari 2014 uitgebrachte rapport, in totaal
€ 1.692,81.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van
€ 1.692,81;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 118,- in hoger beroep vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter en E.W. Akkerman en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2015.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) B. Fotchind

UM