ECLI:NL:CRVB:2015:2881
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijk verklaring hoger beroep inzake Wajong-uitkering en procesbelang
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1984, op 9 februari 2011 een aanvraag ingediend voor ondersteuning bij werk en inkomen op basis van de Wet Wajong. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 26 mei 2011 vastgesteld dat appellante in staat is om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen, waardoor zij geen recht heeft op een Wajong-uitkering. Na een ongegrond verklaard bezwaar door het Uwv, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 18 juni 2013 het beroep van appellante tegen dit besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
In hoger beroep heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. P.A.M. Staal, betoogd dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Ter onderbouwing heeft zij een rapport van psychiater H.R.S. Witte overgelegd, waarin wordt gesteld dat appellante ernstig beperkt is in haar mogelijkheden op verschillende levensterreinen. Het Uwv heeft vervolgens zijn standpunt herzien en op 30 juli 2014 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van appellante alsnog gegrond werd verklaard en inkomensondersteuning werd toegekend.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 12 augustus 2015 geoordeeld dat appellante geen voldoende procesbelang heeft bij het hoger beroep, aangezien het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar volledig tegemoet is gekomen aan haar verzoek. Het hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.692,81, inclusief het griffierecht van € 118,-.