Uitspraak
mr. A.W. van der Stoel.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de Minister van Defensie voor schade die appellant heeft geleden na een ongeval met een civiele dienstauto. Appellant, werkzaam als adjudant onderofficier, heeft op 12 februari 2010 een ongeluk gehad tijdens een dienstreis. Hij reed met een dienstauto en raakte in een slip, waardoor de auto over de kop sloeg. Na het ongeval is bij appellant het postwhiplash syndroom graad 2 vastgesteld, evenals toegenomen tinnitusklachten. Appellant heeft de minister aansprakelijk gesteld voor de schade, stellende dat de minister zijn zorgplicht heeft geschonden door de dienstauto niet uit te rusten met winterbanden. De minister heeft echter geweigerd aansprakelijkheid te erkennen, wat leidde tot een procedure bij de Centrale Raad van Beroep.
De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant tegen het besluit van de minister ongegrond verklaard, met de overweging dat er in Nederland geen wettelijke verplichting bestaat om een auto bij winterse omstandigheden van winterbanden te voorzien. De rechtbank oordeelde dat de minister niet in strijd met zijn zorgplicht heeft gehandeld, omdat de weersomstandigheden op de dag van het ongeluk niet zodanig waren dat het gebruik van een auto zonder winterbanden onveilig was. Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat de minister wel degelijk zorgplicht had en dat het gebruik van winterbanden in winterse omstandigheden noodzakelijk is voor de veiligheid.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de minister zijn zorgplicht niet heeft geschonden. De Raad oordeelde dat de weersomstandigheden op de dag van het ongeluk niet zodanig slecht waren dat de minister appellant niet in een dienstauto zonder winterbanden had mogen laten rijden. Appellant heeft niet kunnen aantonen dat het ontbreken van winterbanden de oorzaak was van het ongeval. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de vordering van appellant af.