ECLI:NL:CRVB:2015:2800

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2015
Publicatiedatum
19 augustus 2015
Zaaknummer
14/6587 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep door bestuursorgaan en proceskostenveroordeling in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Het hoger beroep was ingesteld door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven, dat de bijstand van betrokkene had verlaagd wegens het niet naleven van een opgelegde verplichting om gebruik te maken van de nachtopvang. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd, waarbij het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van betrokkene.

In hoger beroep heeft appellant zijn hoger beroep ingetrokken, wat leidde tot een proceskostenveroordeling in het voordeel van betrokkene. Betrokkene had daarnaast incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de hoogte van de toegewezen proceskostenvergoeding, omdat de rechtbank een wegingsfactor van 0,25 had toegepast voor het bijwonen van de zitting. De Raad oordeelde dat de rechtbank deze beslissing niet voldoende had gemotiveerd en dat de wegingsfactor voor het bijwonen van de zitting als gemiddeld moest worden aangemerkt.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten vernietigd en de proceskostenvergoeding voor het bijwonen van de zitting verhoogd. De uiteindelijke beslissing was dat appellant in de proceskosten van betrokkene werd veroordeeld tot een bedrag van € 1.347,50. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de leden van de Raad.

Uitspraak

14/6587 WWB, 14/6763 WWB
Datum uitspraak: 18 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
27 oktober 2014, 13/5508 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft P.C.J. Schut een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Naar aanleiding van dit incidenteel hoger beroep heeft appellant zijn zienswijze naar voren gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Daemen en mr. J.C.N. van Dijk, mr. S. Linders en
mr. I. van der Zijden. Voor betrokkene is verschenen P.C.J. Schut.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 8 augustus 2013 heeft appellant de bijstand van betrokkene over de periode van 1 juli 2013 tot en met 31 juli 2013 verlaagd met 40%. Appellant heeft hieraan ten grondslag gelegd dat betrokkene zich verwijtbaar niet heeft gehouden aan de hem bij besluit van 22 maart 2013 opgelegde verplichting om dagelijks gebruik te maken van de nachtopvang.
1.2.
Bij besluit van 22 november 2013 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 8 augustus 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het besluit van 8 augustus 2013 herroepen. Tevens heeft de rechtbank appellant op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) veroordeeld in de kosten van rechtsbijstand van betrokkene in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep. De rechtbank heeft bij de begroting hiervan voor het indienen van het bezwaarschrift, het bijwonen van de hoorzitting en het indienen van het beroepschrift de gewichtsfactor van de zaak als gemiddeld (factor 1) aangemerkt en voor het bijwonen van de zitting de zaak als zeer licht aangemerkt (factor 0,25).
3.1.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
3.2.
Betrokkene heeft zich in incidenteel hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank bij het toekennen van een vergoeding van de proceskosten voor het bijwonen van de zitting een wegingsfactor van 0,25 heeft toegepast. Betrokkene stelt zich op het standpunt dat de rechtbank geen bijzondere omstandigheden heeft aangeven die een afwijking van het forfaitaire systeem, zoals in het Bpb is neergelegd, rechtvaardigen.
3.3.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat betrokkene in zijn incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Appellant heeft onder verwijzing naar de rechtspraak van de Raad aangevoerd dat geen procesbelang kan worden ontleend aan de door betrokkene verzochte veroordeling tot vergoeding van proceskosten of het verkrijgen van vergoeding van het griffierecht. Voorts procedeert de gemachtigde van betrokkene op basis van ‘no cure no pay’ en een verhoging van de hem toegekende proceskostenvergoeding zal niet hem maar zijn gemachtigde toekomen. Het belang van zijn gemachtigde vormt derhalve geen belang voor betrokkene en om die reden heeft betrokkene geen procesbelang meer bij zijn incidenteel hoger beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling
Hoger beroep
4.1.
Ter zitting heeft appellant zijn hoger beroep ingetrokken. Hierin wordt aanleiding gezien om appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 980,- voor verleende rechtsbijstand.
Incidenteel hoger beroep
4.2.
Het incidenteel hoger beroep is uitsluitend gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde proceskostenveroordeling.
4.3.
De Raad stelt voorop dat het mogelijk is om in (hoger) beroep te komen uitsluitend tegen de beslissing over de vergoeding van proceskosten. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van
8 november 2011, ECLI:NL:CRVB:BU4522.
Om voor vergoeding van kosten als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in aanmerking te kunnen komen, moeten door een betrokkene kosten zijn verschuldigd voor het inschakelen van een gemachtigde. Het feit dat de gemachtigde van betrokkene procedeert op basis van ‘no cure no pay’ en dat betrokkene ermee heeft ingestemd dat een eventuele proceskostenvergoeding aan zijn gemachtigde wordt uitbetaald, betekent niet dat in een dergelijk geval een procesbelang voor de betrokkene ontbreekt. Aan toekenning van een vergoeding van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand staat immers niet in de weg dat die bijstand is verleend op basis van ‘no cure no pay’. Vergelijk de uitspraken van 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0904 en van 18 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:915. Uitgangspunt van het in het Bpb opgenomen forfaitaire vergoedingsstelsel is voorts dat voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand kosten in rekening worden gebracht. Nu sprake is van een forfaitair stelsel is de hoogte van de werkelijk in rekening gebrachte kosten voor de beantwoording van de vraag of een tegemoetkoming in de gemaakte proceskosten moet worden toegekend, niet relevant. Het is daarbij niet aan de rechter om te treden in de beoordeling van de ter zake door de betrokkene en zijn gemachtigde gemaakte afspraken. Vergelijk de uitspraak van 23 juli 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD8321. Dit betekent dat, nu sprake is van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en de rechtsbijstandverlener voor zijn bijstand kosten maakt, de door betrokkene en zijn gemachtigde gemaakte afspraken aan het aannemen van procesbelang niet in de weg staan. De zienswijze van appellant treft daarom geen doel.
4.4.
Vastgesteld wordt dat het beroep van betrokkene was gericht tegen de bij het bestreden besluit gehandhaafde maatregel. De rechtbank heeft bij de toekenning van de proceskosten voor alle proceshandelingen het gewicht van de zaak als gemiddeld aangemerkt, maar het bijwonen van de zitting als licht (factor 0,25). Dit oordeel heeft de rechtbank niet gemotiveerd. Anders dan de rechtbank, ziet de Raad geen aanleiding om in dit geval een andere wegingsfactor dan gemiddeld te hanteren met betrekking tot het bijwonen van de zitting. Dit betekent dat het incidenteel hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, wordt aan betrokkene voor het bijwonen van de zitting een punt met wegingsfactor 1 toegekend. Dit betekent dat aan betrokkene alsnog een bedrag van € 367,50 (0,75 x € 490,-) aan rechtsbijstand in beroep wordt toegekend.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten in het incidenteel hoger beroep bestaat gelet
op 4.1 geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.347,50.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en Y.J. Klik en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2015.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) J.L. Meijer

HD