In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 oktober 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Deventer tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een verzoek om vergoeding van kosten in verband met de behandeling van een bezwaar door belanghebbende, die in eerste instantie een aanslag in de onroerendezaakbelastingen had ontvangen. Na bezwaar had de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak verlaagd, maar het verzoek om kostenvergoeding werd afgewezen. De Rechtbank Zwolle-Lelystad verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond en vernietigde de beslissing van de heffingsambtenaar omtrent de kostenvergoeding. Het Hof bevestigde deze uitspraak, waarna het College cassatie aantekende.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechter niet gebonden is aan de beleidsregels van het bestuursorgaan bij het toekennen van een kostenvergoeding. Het Hof had terecht geoordeeld dat belanghebbende recht had op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, ondanks de afwijzing door de heffingsambtenaar. De Hoge Raad benadrukte dat de rechter zelfstandig moet beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt en dat hij niet gebonden is aan de door het bestuursorgaan vastgestelde beleidsregels, vooral als deze leiden tot een lagere vergoeding dan naar het oordeel van de rechter passend is. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en legde het griffierecht op aan het College.