1.3.Bij besluit van 24 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 juli 2013 ongegrond verklaard. Aan de herziening heeft de minister ten grondslag gelegd dat appellante niet woont op het adres waaronder zij in de GBA staat ingeschreven. Dit standpunt is gebaseerd op de resultaten van een door twee controleurs in opdracht van de minister afgelegd huisbezoek op 21 juni 2013 op het
GBA-adres van appellante, in het bijzijn van de broer van appellante (hierna: broer). Van dit huisbezoek is op 23 juni 2013 een rapport opgemaakt. Daarin staat vermeld dat de broer de controleurs een kamer toonde waarin een eenpersoonsbed en een satellietontvanger stonden. In die kamer werden geen persoonlijke eigendommen van appellante aangetroffen. In het rapport staat verder de volgende verklaring van de broer opgetekend: “Ik ben hier de hoofdbewoner. Mijn zus heeft hier gewoond en staat hier nog ingeschreven. Ik toon u de kamer die zij gebruikte. Daar staat alleen nog maar een bed en er ligt een tandenborstel. Verder heeft zij, nu ongeveer anderhalve maand geleden, al haar spullen verhuisd. Zij gaat binnenkort trouwen en is bij haar toekomstige echtgenoot ingetrokken. Sinds anderhalve maand woont zij niet meer. Zij moet nog doorgeven aan DUO dat zij verhuisd is. Zij slaapt nog wel eens hier.” Deze verklaring is gelijk aan het bij het rapport gevoegde formulier “Verklaring Student of betrokkene” waarin de gecontroleerde student of betrokkene een verklaring aflegt over de woonsituatie van de gecontroleerde student.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de minister, gelet op de bevindingen van het huisbezoek, terecht heeft geconcludeerd dat appellante ten tijde van dat huisbezoek niet woonde op haar GBA-adres. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat niet valt vast te stellen dat de inbouwkast, waarvan appellante foto’s heeft overgelegd, zich in de onderzochte kamer bevindt en dat zich daarin spullen van appellante bevonden. Verder mag volgens vaste rechtspraak van de Raad, ook indien later van een afgelegde verklaring wordt teruggekomen, in het algemeen worden uitgegaan van de juistheid van de aanvankelijk afgelegde verklaring. Reeds om die reden mag worden uitgegaan van de eerste verklaring van de broer dat appellante ten tijde van de controle niet meer op het
GBA-adres woonde, maar haar adreswijziging nog niet aan DUO had doorgegeven. De rechtbank overweegt daarbij dat aan de stelling dat de handtekening in het controlerapport niet van haar broer is rechtens niet de betekenis dient te worden toegekend, die appellante daaraan toegekend wenst te zien, nu deze eerst in beroep naar voren is gebracht. Bovendien bevinden zich in het dossier drie verschillende door de broer ondertekende documenten die alle verschillend van elkaar zijn, waardoor onvoldoende vast is komen te staan dat de handtekening in het rapport niet van de broer is. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat appellante niet het onomstotelijke bewijs heeft geleverd dat het wettelijk vermoeden van artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000 onjuist is, zodat de uitwonendenbeurs van appellante terecht vanaf 1 januari 2012 is herzien.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft gesteld dat aan het bestreden besluit geen zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt en dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, komt voor het normbedrag voor een uitwonende studerende in aanmerking de studerende die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de studerende woont op het adres waaronder hij in de GBA staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de studerende is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de GBA staat of staan ingeschreven.
4.1.2.Of iemand woont op zijn GBA-adres wordt beoordeeld aan de hand van alle relevante feiten en omstandigheden.