In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van studiefinanciering voor een studente. De appellant, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, had de studiefinanciering van de betrokkene herzien op basis van een rapport van een controleur, waarin werd geconcludeerd dat de studente niet op het aangegeven adres woonde. De betrokkene heeft echter consistent en overtuigend aangevoerd dat de conclusie van de controleur berustte op een onjuiste interpretatie van de situatie. De Raad oordeelde dat de bijzondere omstandigheden in deze zaak aanleiding hadden moeten geven voor nader onderzoek, zoals een tweede huisbezoek, voordat er op het bezwaar werd beslist. De Raad heeft het bestreden besluit herroepen, omdat het tijdsverloop geen valide gegevens opleverde voor de herziening van de studiefinanciering.
De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en het besluit van de Minister vernietigd, omdat het besluit volledig was gebaseerd op het huisbezoek en de verklaring van de tante van de betrokkene, zonder dat de betrokkene zelf was gehoord. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar herroept het besluit van 15 juni 2013, omdat de verklaring van de tante niet voldoende was om de herziening te rechtvaardigen. De Raad oordeelde dat de Minister in de proceskosten van de betrokkene moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 27,10.