ECLI:NL:CRVB:2015:2030

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2015
Publicatiedatum
24 juni 2015
Zaaknummer
14-2507 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering en de norm voor uitwonende versus thuiswonende studenten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van studiefinanciering voor een studente. De appellant, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, had de studiefinanciering van de betrokkene herzien op basis van een rapport van een controleur, waarin werd geconcludeerd dat de studente niet op het aangegeven adres woonde. De betrokkene heeft echter consistent en overtuigend aangevoerd dat de conclusie van de controleur berustte op een onjuiste interpretatie van de situatie. De Raad oordeelde dat de bijzondere omstandigheden in deze zaak aanleiding hadden moeten geven voor nader onderzoek, zoals een tweede huisbezoek, voordat er op het bezwaar werd beslist. De Raad heeft het bestreden besluit herroepen, omdat het tijdsverloop geen valide gegevens opleverde voor de herziening van de studiefinanciering.

De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en het besluit van de Minister vernietigd, omdat het besluit volledig was gebaseerd op het huisbezoek en de verklaring van de tante van de betrokkene, zonder dat de betrokkene zelf was gehoord. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar herroept het besluit van 15 juni 2013, omdat de verklaring van de tante niet voldoende was om de herziening te rechtvaardigen. De Raad oordeelde dat de Minister in de proceskosten van de betrokkene moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 27,10.

Uitspraak

14/2507 WSF
Datum uitspraak: 24 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
28 april 2014, 13/2956 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (appellant)
[Betrokkene], te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.M.S. Slagter. Betrokkene is verschenen, vergezeld door Z. [I.].

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene heeft, voor zover hier van belang, bij besluit van 22 oktober 2011 voor het jaar 2012 studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) toegekend gekregen, berekend naar de norm die geldt voor een uitwonende studerende. Bij besluit van 20 oktober 2012 heeft appellant deze toekenning voor het jaar 2013 voortgezet.
1.2.
Op 28 mei 2013 heeft een controleur in opdracht van appellant een huisbezoek afgelegd op het adres waarop betrokkene op dat moment in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) was ingeschreven, om te controleren of zij op dit adres woonachtig is. Van het huisbezoek is op 29 mei 2013 een rapport opgemaakt.
1.3.
Appellant heeft op basis van het onder 1.2 genoemde rapport de aanvankelijk over de periode januari 2012 tot en met mei 2013 aan betrokkene toegekende studiefinanciering bij besluit van 15 juni 2013 herzien, in die zin dat betrokkene vanaf 1 januari 2012 als thuiswonende studerende is aangemerkt. Het over deze periode aan betrokkene te veel betaalde bedrag van € 3.261,48 is daarbij van haar teruggevorderd.
1.4.
Appellant heeft het tegen het besluit van 15 juni 2013 door betrokkene gemaakte bezwaar bij besluit van 27 november 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daartoe is gesteld dat uit de verklaring van de tante van betrokkene is gebleken dat betrokkene niet woont op haar GBA-adres.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het besluit van 15 juni 2013 volledig is gebaseerd op het huisbezoek op 28 mei 2013 in de woning op het adres
[adres] te [woonplaats] en de verklaring van de tante van betrokkene A. [I.]. De controleur heeft ten tijde van het huisbezoek geen eigen waarnemingen verricht, noch heeft hij een buurtonderzoek verricht. Daarom wordt het onderzoek uitsluitend gedragen door de verklaring van de tante van betrokkene. Betrokkene is voordat het besluit van 15 juni 2013 werd genomen niet gehoord om haar visie te geven op de verklaring van haar tante. Tijdens de hoorzitting van 12 november 2013 heeft de oom van betrokkene, die eveneens woont op het gecontroleerde adres, verklaard dat betrokkene op dit adres woonde en dat zij daar nog steeds woont. De rechtbank heeft verder van belang geacht dat de tante van betrokkene haar verklaring heeft ingetrokken. Naar het oordeel van de rechtbank kon appellant daarom niet zonder nader onderzoek het besluit van 15 juni 2013 bij het bestreden besluit handhaven. De enkele verklaring van de tante is onvoldoende om het besluit te kunnen dragen, te meer nu die verklaring uitdrukkelijk door betrokkene wordt bestreden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de verklaring van de tante van betrokkene onvoldoende was om de herziening op te baseren. De controleur had geen reden te twijfelen aan de door de tante afgelegde verklaring, die zij ook heeft ondertekend. Aan de latere intrekking van zo’n verklaring kan weinig betekenis worden toegekend. Van een taalbarrière tijdens de controle is niet gebleken. De verklaring van de oom van betrokkene acht appellant weinig aannemelijk, mede gezien zijn belang bij het afleggen van een voor betrokkene gunstige verklaring.
3.2.
Betrokkene heeft in verweer in grote lijnen herhaald wat zij aan beroepsgronden bij de rechtbank naar voren heeft gebracht.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, komt voor het normbedrag voor een uitwonende studerende in aanmerking de studerende die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de studerende woont op het adres waaronder hij in de GBA staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de studerende is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de GBA staat of staan ingeschreven.
4.1.2.
Of iemand woont op zijn GBA-adres wordt beoordeeld aan de hand van alle relevante feiten en omstandigheden.
4.2.
Nu een herziening als hier aan de orde een belastend besluit is, moet appellant aannemelijk maken dat betrokkene niet heeft voldaan aan de voorwaarden die in artikel 1.5 van de Wsf 2000 zijn opgenomen.
4.3.
Betrokkene was ten tijde hier van belang ingeschreven op het GBA-adres [adres] te [woonplaats]. Op dat adres staan naast betrokkene vijf personen ingeschreven van de familie [I.]. Op het moment van de controle op het GBA-adres van betrokkene was zij zelf niet aanwezig. Wel aanwezig was een van de hoofdbewoners, betrokkenes tante A. [I.], die vragen van de controleur heeft beantwoord.
4.4.
Appellant heeft zijn besluit van 15 juni 2013 - uitsluitend - gebaseerd op het rapport van 29 mei 2013 en de daarbij behorende verklaring van de tante van betrokkene.
4.5.
Appellant mag in de regel afgaan op een rapport van een controleur waarin - op basis van een door de hoofdbewo(o)n(st)er ter zake ondertekende verklaring - is geconcludeerd dat de student niet op het aangegeven adres woont. Onderzoek in de woning is in zo een situatie niet aangewezen. Dit neemt echter niet weg dat zeer bijzondere omstandigheden, zoals deze onder andere in bezwaar kunnen blijken, kunnen nopen tot het verrichten van nader onderzoek alvorens op bezwaar te beslissen.
4.6.
In dit geval heeft betrokkene van aanvang af op consequente, consistente en overtuigende wijze naar voren gebracht dat de door de hoofdbewoonster ondertekende verklaring berust op een onjuiste interpretatie van de vraagstelling van de controleur omtrent de aanwezigheid van betrokkene in de woning. Hetgeen betrokkene ter zake naar voren heeft gebracht is reeds in bezwaar geheel ondersteund door de hoofdbewoner van de woning en door de hoofdbewoonster die heeft uiteengezet hoe zij tot haar verklaring is gekomen en wat zij met haar verklaring heeft bedoeld. De verklaringen van de hoofdbewoner en de hoofdbewoonster zijn geenszins op voorhand ongeloofwaardig. De bijzondere omstandigheden van dit geval hadden appellant aanleiding dienen te geven alvorens te beslissen op bezwaar nader onderzoek te verrichten - bijvoorbeeld door een tweede huisbezoek - naar de juistheid van het door betrokkene gestelde.
4.7.
Uit wat is overwogen in 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover daarna het beroep tegen het bestreden besluit gegrond is verklaard en dat besluit is vernietigd. Anders dan de rechtbank ziet de Raad aanleiding het besluit van 15 juni 2013 te herroepen omdat een nader onderzoek gelet op het tijdsverloop, geen valide gegevens oplevert.
5. Nu de aangevallen uitspraak wordt bevestigd dient appellant te worden veroordeeld in de proceskosten die betrokkene voor het hoger beroep heeft moeten maken. Deze kosten worden met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 27,10 aan reiskosten. De verletkosten van de oom die betrokkene ter zitting heeft vergezeld komen niet voor vergoeding in aanmerking.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover daarin aan appellant opdracht is gegeven een nieuwe beslissing op het bezwaar van betrokkene te nemen;
  • herroept het besluit van 15 juni 2013;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 27 november 2013;
  • veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 27,10;
  • bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 493,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en H.J. de Mooij en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2015.
(getekend) J. Brand
(getekend) D. van Wijk

MK