ECLI:NL:CRVB:2015:2742

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2015
Publicatiedatum
14 augustus 2015
Zaaknummer
11/7468 WIA-T2
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de uitvoering van een eerdere uitspraak inzake arbeidsongeschiktheid en de Functionele Mogelijkhedenlijst

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd op 12 augustus 2015, wordt ingegaan op de uitvoering van een eerdere uitspraak met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid van appellante. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft geen uitvoering gegeven aan de opdracht die in de eerdere tussenuitspraak (ECLI:NL:CRVB:2014:2111) is gegeven. De Raad constateert dat het Uwv de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 juli 2014 niet in overeenstemming heeft gebracht met de bevindingen van psychiater E. van Duijn. In de aangepaste FML zijn belangrijke beperkingen van appellante, zoals haar angst voor falen en kritiek, niet opgenomen. De Raad draagt het Uwv op om binnen zes weken na deze uitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen en een FML vast te stellen die volledig aansluit bij de bevindingen van Van Duijn. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

11.7468 WIA-T2

Datum uitspraak: 12 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van
15 november 2011, 10/4335 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 18 juni 2014 een tussenuitspraak, ECLI:NL:CRVB:2014:2111, gedaan.
Bij brief van 29 juli 2014 heeft het Uwv de Raad meegedeeld dat ter uitvoering van de tussenuitspraak een nieuwe schatting is verricht maar dat als gevolg van deze schatting appellante onverminderd minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Het in het bestreden besluit van 13 augustus 2010 ingenomen standpunt dat appellante met ingang van 22 januari 2010 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is daarom gehandhaafd.
Nadat appellante bij brief van 10 september 2014 had gereageerd op het door het Uwv in de brief van 29 juli 2014 ingenomen standpunt, heeft het Uwv een tweetal nadere rapporten ingebracht van verzekeringsarts bezwaar en beroep A. Deitz en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep M. Prosée.
Een nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2015. Appellante is verschenen bijgestaan door mr. drs. M.P.A. Thoonen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreid overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de tussenuitspraak.
1.2.
In de tussenuitspraak is het Uwv opgedragen de op 2 maart 2010 vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in overeenstemming te brengen met de bevindingen van psychiater E. van Duijn, zoals vastgelegd in zijn rapport van 5 december 2013. Ter uitvoering hiervan heeft Deitz op 24 juli 2014 de FML aangepast door een aantal nadere beperkingen op te nemen. In een rapport van 28 juli 2014 is Prosée op grond van deze aangepaste FML tot de conclusie gekomen dat appellante nog steeds geschikt moet worden geacht voor haar eigen werk van magazijnmedewerkster. Daarnaast heeft zij in dit rapport vastgesteld dat appellante op grond van deze aangepaste FML niet meer geschikt is voor de (theoretische) functie van productiemedewerker industrie, maar dat appellante nog wel geschikt is voor de resterende vier voor haar geselecteerde (theoretische) functies. Prosée is tot de conclusie gekomen dat appellante op grond van de FML van 24 juli 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt blijft. Het Uwv heeft de Raad vervolgens op 29 juli 2014 bericht dat het in het bestreden besluit ingenomen standpunt dat appellante met ingang van 22 januari 2010 geen recht heeft op een WIA-uitkering, wordt gehandhaafd.
1.3.
Appellante kan zich, onder verwijzing naar bijgevoegde rapporten van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts E.C. van der Eijk en registerarbeidsdeskundige
F.M.L.J. Hoebink, niet verenigen met het door het Uwv gehandhaafde standpunt, omdat ten onrechte niet alle door Van Duijn vastgestelde beperkingen door het Uwv zijn overgenomen in de FML.
1.4.
Partijen hebben vervolgens, onder overlegging van meerdere rapporten, op elkaars standpunten gereageerd.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
In de aangepaste FML van 24 juli 2014 heeft het Uwv ter uitvoering van de in tussenuitspraak gegeven opdracht een aantal nadere beperkingen opgenomen die volgen uit de bevindingen van Van Duijn. Anders dan Van Duijn in zijn rapport aangewezen heeft geacht, zijn in de aangepaste FML echter geen beperkingen voor appellante opgenomen over haar angst voor falen en kritiek, haar gebrekkige inzicht in eigen kunnen en de omstandigheid dat zij niet in staat wordt geacht om zelfstandig te reizen. Het door Deitz in zijn rapporten ingenomen standpunt dat, gelet op de medische situatie van appellante ten tijde hier in geding, hiertoe geen aanleiding bestond, is niet in overeenstemming met de in de tussenuitspraak gegeven opdracht. Dit brengt de Raad tot de conclusie dat het Uwv geen uitvoering heeft gegeven aan de opdracht zoals die in de tussenuitspraak is gegeven en het in de tussenuitspraak vastgestelde gebrek daarom niet is hersteld.
2.2.
De in 2.1 getrokken conclusie vormt aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv nogmaals op te dragen een FML vast te stellen die geheel in overeenstemming is met de bevindingen van Van Duijn en, uitgaande van die gewijzigde FML, voorts de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit nader te onderbouwen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en E.W. Akkerman en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) G.J. van Gendt

HD