ECLI:NL:CRVB:2015:2712

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2015
Publicatiedatum
12 augustus 2015
Zaaknummer
14/130 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uitbreiding van huishoudelijke verzorging op basis van de Wmo

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een verzoek van appellante om uitbreiding van de bij besluit van 10 maart 2009 toegekende huishoudelijke verzorging. Appellante had aanvankelijk hulp bij het huishouden toegekend gekregen voor een bepaalde periode, maar verzocht in 2013 om meer uren hulp vanwege een vermeende toename in zorgbehoefte. Het college van burgemeester en wethouders van Enkhuizen heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die een heroverweging van het eerdere besluit rechtvaardigden. De Raad heeft vastgesteld dat er geen sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, zoals vereist onder artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad oordeelde dat de argumenten van appellante, waaronder medische verklaringen, niet voldoende waren om de afwijzing van het college te weerleggen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat het college terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om het aantal uren huishoudelijke hulp te verhogen, zowel voor de periode vóór als na de aanvraag van 5 februari 2013. De uitspraak benadrukt het belang van het aanleveren van nieuwe feiten bij een verzoek om heroverweging van een eerder besluit.

Uitspraak

14/130 WMO
Datum uitspraak: 12 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland van 2 december 2013, 13/1661 en 13/1662 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Enkhuizen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [naam] , wettelijk vertegenwoordiger van appellante, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2015. Namens appellante is verschenen Hageraats. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.C. van Kwawegen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2.
Het college heeft appellante bij besluit van 10 maart 2009 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) hulp bij het huishouden, categorie HV2, klasse 3
(4 tot en met 6,9 uren per week), toegekend voor de periode van 1 januari 2009 tot
1 januari 2014, in de vorm van een persoonsgebonden budget. Appellante heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt, zodat dit besluit in rechte vaststaat.
1.3.
Appellante heeft op 5 februari 2013 een aanvraag ingediend voor uitbreiding van het aantal uren huishoudelijke hulp voor 2013 alsmede met terugwerkende kracht vanaf
1 januari 2009. Ter toelichting heeft appellante onder meer vermeld dat haar zorgbehoefte toeneemt, waardoor er ook meer schoongemaakt moet worden.
1.4.
Het college heeft bij besluit van 10 april 2013 de aanvraag van 5 februari 2013 met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen, omdat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die heroverweging van het besluit van 10 maart 2009 rechtvaardigen.
1.5.
Bij besluit van 22 augustus 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 10 maart 2009 ongegrond verklaard. Het college heeft daartoe verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie (commissie). De commissie heeft het college mede onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Awb geadviseerd om het bezwaar ongegrond te verklaren. De commissie heeft in haar advies vermeld dat appellante in haar aanvraag enkele aandoeningen heeft genoemd om de verslechtering van haar gezondheidstoestand te schetsen en dat zij geen medische rapporten heeft overgelegd om dit te onderbouwen. De commissie concludeert dat er geen sprake is van een verandering van de fysieke gesteldheid die in 2009 aanleiding was tot het toekennen van hulp bij het huishouden klasse 3. Verder heeft de commissie in aanmerking genomen dat HV2 is bedoeld voor personen die niet in staat zijn zelf de regie te voeren over het huishouden en dat het college in 2009 al het maximale aantal uren heeft toegekend, gelet op de toen geconstateerde fysieke gesteldheid van appellante.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep volhard in haar standpunt dat het aantal toegekende uren huishoudelijke hulp te weinig is. Zij heeft daartoe gewezen op de bij de rechtbank overgelegde medische verklaringen en de noodzaak tot het toekennen van uren voor het koken. Haar incontinentie, motorische achteruitgang en gedragsstoornissen leiden tot extra vervuiling waarmee rekening moet worden gehouden. Dit geldt ook voor het gebruik van een elektrische rolstoel en het daarop aangepaste huis, alsmede de omstandigheid dat haar hulpverleners inwonend zijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft het college verzocht om uitbreiding van de bij besluit van 10 maart 2009 toegekende huishoudelijke verzorging. Voor zover het gaat om toekenning met terugwerkende kracht moet dit verzoek worden aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 10 maart 2009. Met het oog hierop dient voor de beoordeling onderscheid te worden gemaakt tussen het tijdvak voor de aanvraag van 5 februari 2013 en het tijdvak daarna.
Het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 4 februari 2013
4.2.
De aanvraag van appellante van 5 februari 2013 strekt ertoe dat het college terugkomt van zijn besluit van 10 maart 2009. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld CRvB 21 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AM3202) is op zo’n verzoek artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Wanneer de aanvrager dat niet doet, kan een bestuursorgaan het verzoek afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij de herhaalde aanvraag is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, mag een bestuursorgaan de aanvraag op deze manier afwijzen. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.3.
Appellante heeft ter ondersteuning van haar aanvraag van 5 februari 2013 aangevoerd dat als gevolg van toenemende zorgbehoefte ook meer schoonmaak nodig is. Ter toelichting heeft appellante een aantal medische aandoeningen genoemd. Appellante heeft bij haar verzoek noch in bezwaar met medische stukken onderbouwd dat haar gezondheidssituatie of gedragsproblematiek ten opzichte van 2009 is verslechterd. De in beroep bij de rechtbank door appellante overgelegde medische verklaringen maken dit niet anders, omdat nieuwe feiten ingevolge artikel 4:6 van de Awb bij de aanvraag moeten worden vermeld. Met nieuwe feiten die pas in de fase van beroep of hoger beroep naar voren worden gebracht, kan bij rechterlijke toetsing van met toepassing van artikel 4:6 van de Awb genomen besluiten geen rekening worden gehouden. Gelet hierop kan ten aanzien van de gezondheidstoestand van appellante niet worden gesproken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Ook de overige door appellante ter toelichting van de aanvraag van 5 februari 2013 genoemde, deels in hoger beroep herhaalde, argumenten voor uitbreiding van het aantal uren hulp bij het huishouden per week kunnen niet worden aangemerkt als nieuwe feiten en omstandigheden.
4.4.
Voor zover het betreft het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 4 februari 2013 mocht het college de aanvraag van appellante van 5 februari 2013 dan ook afwijzen met verwijzing naar zijn besluit van 10 maart 2009. In wat appellante heeft aangevoerd zijn geen bijzondere omstandigheden gelegen die het college in het onderhavige geval aanleiding hadden moeten geven tot een andere beslissing te komen. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de periode 1 januari 2009 tot en met 4 februari 2013 terecht ongegrond verklaard.
Het tijdvak na 5 februari 2013
4.5.
Voor het tijdvak na 5 februari 2013 is, zoals het college terecht heeft geoordeeld, geen sprake van feiten en omstandigheden die zouden moeten leiden tot toekenning van meer uren hulp bij het huishouden.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J. Brand en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2015.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) I. Mehagnoul

UM