ECLI:NL:CRVB:2015:271

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
3 februari 2015
Zaaknummer
13 - 6877 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijstand wegens overschrijding van de toegestane verblijfsduur in het buitenland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), heeft toestemming gevraagd om in het buitenland te verblijven. Hij heeft echter de voor zijn leeftijdscategorie geldende maximumduur van vier weken per jaar voor verblijf in het buitenland met behoud van bijstand overschreden. Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht heeft hem hierover geïnformeerd en hem meegedeeld dat hij over een bepaalde periode geen recht op bijstand had omdat hij de maximaal toegestane vakantieduur had overschreden.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij feitelijk in eenzelfde positie verkeert als een pensioengerechtigde, die recht heeft op een langere verblijfsduur in het buitenland. Hij stelde dat de beperking van de toegestane verblijfsduur voor hem een vorm van leeftijdsdiscriminatie is, in strijd met internationale verdragen.

De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant de maximumduur van vier weken heeft overschreden en dat de toepassing van de wet in dit geval geen strijd oplevert met het verbod op leeftijdsdiscriminatie. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 3 februari 2015.

Uitspraak

13/6877 WWB
Datum uitspraak: 3 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 november 2013, 13/1101 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Bovenkamp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 23 december 2014. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Hij is volledig ontheven van de in artikel 9, eerste lid, van de WWB neergelegde arbeidsverplichtingen. Appellant heeft aan het college toestemming gevraagd om van 3 juli 2012 tot en met 5 augustus 2012 in het buitenland te verblijven. De consulente van appellant heeft hem geïnformeerd dat deze periode langer is dan met behoud van uitkering is toegestaan. Appellant heeft in een formulier dat op 3 juli 2012 door het college is ontvangen vermeld dat hij gedurende de periode van 6 juli 2012 tot en met 10 augustus 2012 bij zijn zus in Frankrijk zal verblijven. Op 17 september 2012 heeft appellant het college meegedeeld dat hij gedurende de periode van 6 juli 2012 tot en met 15 september 2012 in het buitenland heeft verbleven.
1.2.
Bij besluit van 31 januari 2013 heeft het college aan appellant meegedeeld dat hij over de periode van 4 augustus 2012 tot en met 16 september 2012 is uitgesloten van het recht op bijstand omdat hij met die periode de maximaal toegestane vakantieduur van 28 dagen per kalenderjaar heeft overschreden.
1.3.
Bij besluit van 14 maart 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 januari 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft daarbij aangevoerd dat hij is vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen en dat hij daarmee feitelijk in eenzelfde positie verkeert als een pensioengerechtigde aan wie op grond van
artikel 13, vierde lid, van de WWB dertien weken per jaar verblijf in het buitenland met behoud van bijstand wordt toegestaan. Volgens appellant is de voor hem geldende beperking van de toegestane verblijfsduur in het buitenland tot vier weken per jaar een vorm van leeftijdsdiscriminatie. Dit is in strijd met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de WWB bepaalt dat geen recht op bijstand heeft degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland.
4.2.
Ingevolge artikel 13, vierde lid, van de WWB geldt in afwijking van het eerste lid, onderdeel e, voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, een periode van dertien weken.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant de voor zijn leeftijdscategorie geldende maximumduur van vier weken per jaar voor verblijf in het buitenland met behoud van bijstand heeft overschreden. Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de WWB had appellant over de periode van 4 augustus 2012 tot en met 16 september 2012 dan ook geen recht op bijstand.
4.4.
De Raad heeft eerder overwogen, in onder meer zijn uitspraak van 24 juni 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2282), dat de toepassing van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, in verbinding met artikel 13, vierde lid, van de WWB geen strijd oplevert met het verbod op leeftijdsdiscriminatie als bedoeld in artikel 26 van het IVBPR. Hetzelfde geldt voor het in artikel 14 van het EVRM neergelegde discriminatieverbod. Wat appellant verder nog heeft aangevoerd, te weten dat de tijdelijkheid van zijn ontheffing van de arbeidsverplichting een fictie is en dat hij voldoende is ingeburgerd, leidt niet tot een ander oordeel.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en F. Hoogendijk en
C.H. Rombouts als leden, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2015.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

HD