ECLI:NL:CRVB:2015:2707

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2015
Publicatiedatum
12 augustus 2015
Zaaknummer
12/6634 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan belang na nieuw besluit Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De zaak betreft een geschil tussen een verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv, dat stelde dat zij met ingang van 17 januari 2011 geen recht had op een uitkering. Op 1 mei 2015 heeft het Uwv echter een nieuw besluit genomen, waarbij het eerdere besluit werd ingetrokken en de verzoeker alsnog volledig en duurzaam arbeidsongeschikt werd verklaard, met recht op een IVA-uitkering vanaf dezelfde datum. Hierdoor was de verzoeker van mening dat zij recht had op vergoeding van de gemaakte proceskosten.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv met het nieuwe besluit volledig aan de bezwaren van de verzoeker tegemoet was gekomen, waardoor de verzoeker geen belang meer had bij het hoger beroep. De Raad verklaarde het hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk. Daarnaast werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoeker, die in totaal € 2.450,- bedroegen, evenals de griffierechten van € 156,-. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter M. Greebe, en is openbaar uitgesproken op 12 augustus 2015.

Uitspraak

12 6634 WIA

Datum uitspraak: 12 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van
31 oktober 2012, 11/5530 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

De Raad heeft in het geding tussen partijen op 27 augustus 2014 een tussenuitspraak, ECLI:NL:CRVB:2014:3042, gedaan.
Op deze tussenuitspraak heeft het Uwv gereageerd bij brief van 14 oktober 2014, waarop
mr. W.G.M. Vos, advocaat, namens appellante zijn zienswijze heeft gegeven bij brief van
14 november 2014.
Op 1 mei 2015 heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Appellante heeft zich met het besluit van 1 mei 2015 kunnen verenigen, maar heeft wel verzocht om vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten.
De zaak is opnieuw behandeld ter zitting op 20 mei 2015. Appellante is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1. Verwezen wordt naar de tussenuitspraak van 27 augustus 2014 voor de feiten waarvan wordt uitgegaan bij de oordeelsvorming. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
2. Met het besluit van 1 mei 2015 heeft het Uwv het bestreden besluit van 29 september 2011 ingetrokken, het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 maart 2011, waarbij was vastgesteld dat zij met ingang van 17 januari 2011 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), gegrond verklaard, appellante op 17 januari 2011 alsnog volledig en duurzaam arbeidsongeschikt geacht en haar met ingang van 17 januari 2011 in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering. Daarbij is bepaald dat aan appellante de in bezwaar gemaakte kosten worden vergoed.
3. Het Uwv is met het besluit van 1 mei 2015 volledig aan de bezwaren van appellante tegemoet gekomen, zodat zij geen belang meer heeft bij een oordeel in hoger beroep in deze zaak. Het hoger beroep moet om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de door appellante gemaakte proceskosten. De kosten van rechtsbijstand worden begroot op € 980,- en op € 1.470,- in hoger beroep, in totaal € 2.450,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.450,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en E.W. Akkerman en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) G.J. van Gendt

UM