ECLI:NL:CRVB:2015:2699

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2015
Publicatiedatum
11 augustus 2015
Zaaknummer
13/6247 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over toegenomen arbeidsongeschiktheid en herziening WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant met betrekking tot zijn WAO-uitkering. Appellant ontving van 1992 tot 2006 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) wegens klachten aan zijn rechtervoet. In 2009 werd zijn uitkering heropend vanwege toegenomen beperkingen, maar in 2010 werd deze herzien naar een lagere mate van arbeidsongeschiktheid. Appellant verzocht in 2012 om een herkeuring vanwege een verslechterde gezondheidstoestand, maar het Uwv concludeerde dat er geen nieuwe objectiveerbare afwijkingen waren en beëindigde de ZW-uitkering. Appellant ging in beroep tegen de besluiten van het Uwv, maar de rechtbank verklaarde deze beroepen ongegrond. In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunt dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat zijn klachten zijn verergerd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank de zaken voldoende zorgvuldig heeft behandeld en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die wijzen op toegenomen beperkingen. De Raad bevestigt de uitspraken van de rechtbank en wijst de hoger beroepen af.

Uitspraak

13/6247 ZW, 13/6250 WAO, 14/3014 WAO
Datum uitspraak: 22 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 oktober 2013, 13/1672 (aangevallen uitspraak 1), 12/6655 (aangevallen uitspraak 2) en van 16 april 2014, 13/5386 (aangevallen uitspraak 3)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Klootwijk, advocaat, de hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 30 april 2015 waarbij de zaken gevoegd zijn behandeld. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. S.E.C. Segeren. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft in de periode 2 september 1992 tot 5 maart 2006 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen wegens rechtervoetklachten. De WAO-uitkering van appellant is met ingang van 8 juni 2009 heropend wegens toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Bij besluit van 8 oktober 2010 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 8 december 2010 herzien en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Het daartegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 15 maart 2011 gegrond verklaard, waarbij het Uwv heeft besloten om de WAO-uitkering van appellant met ingang van 8 december 2010 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Hiertegen heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Bij brief van 9 mei 2012 heeft appellant, vanuit een situatie dat hij uitkeringen ingevolge de Werkloosheidswet en de WAO ontving, melding gemaakt van een verslechterde gezondheidstoestand en om een herkeuring gevraagd. Hij heeft te kennen gegeven dat hij toegenomen voetklachten en last van stress heeft. In verband hiermee is appellant op
11 september 2012 gezien door een verzekeringsarts. Deze heeft bij onderzoek vastgesteld dat er geen nieuwe objectiveerbare afwijkingen zijn en geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellant niet is gewijzigd ten opzichte van de eerder vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 augustus 2010. De verzekeringsarts heeft geadviseerd de inmiddels toegekende uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) te beëindigen.
1.3.
Bij besluit van 11 september 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 14 september 2012 geen recht (meer) heeft op een uitkering op grond van de ZW. Bij besluit van 17 september 2012 heeft het Uwv bepaald dat de WAO-uitkering van appellant ongewijzigd wordt voortgezet.
1.4.
Bij besluiten van 8 november 2012 (bestreden besluiten 1 en 2) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 11 september 2012 en 17 september 2012 ongegrond verklaard. Aan de bestreden besluiten 1 en 2 ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 november 2012 ten grondslag.
1.5.
Bij brief van 29 april 2013 heeft appellant wederom verzocht om een herkeuring wegens een operatieve ingreep in verband met het Carpaal Tunnel Syndroom (CTS). Na een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 11 juli 2013 bepaald dat de
WAO-uitkering van appellant ongewijzigd wordt voortgezet. Bij besluit van 26 september 2013 (bestreden besluit 3) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van
11 juli 2013 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 september 2013 ten grondslag, waarin hij tot de conclusie is gekomen dat er geen toegenomen beperkingen zijn door dezelfde ziekteoorzaak.
2.1.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, samengevat weergegeven, overwogen dat het door het Uwv verrichte medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij aandacht hebben besteed aan alle klachten van appellant en kennis hebben genomen van de informatie van de behandelend sector. De in beroep overgelegde informatie heeft geen betrekking op de datum in geding en heeft de rechtbank dan ook geen reden gegeven om af te wijken van het standpunt van de verzekeringsartsen.
2.2.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, samengevat weergegeven, overwogen dat het door het Uwv verrichte medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv dat bij appellant geen sprake is van toegenomen beperkingen in de zin van artikel 43a van de WAO. De in beroep overgelegde informatie heeft betrekking op andere klachten, te weten hartklachten, astmatische bronchitis en CTS, dan waarvoor appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld, te weten voetklachten, en ziet volgens de rechtbank niet op de datum in geding.
2.3.
Bij aangevallen uitspraak 3 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 3 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, samengevat weergegeven, overwogen dat het door het Uwv verrichte medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Op grond van de beschikbare gegevens heeft het Uwv zich, naar het oordeel van de rechtbank, terecht op het standpunt gesteld dat bij appellant geen sprake is van toegenomen beperkingen in de zin van artikel 39a van de WAO.
3. Appellant heeft zich niet met de aangevallen uitspraken kunnen verenigen. In de hoger beroepen heeft appellant, kort samengevat, zijn standpunt gehandhaafd dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Vanaf 2011 zijn de medische klachten verergerd ten opzichte van de voorgaande jaren. Hij heeft ontzettend veel pijn aan zijn voeten en kan sinds lange tijd geen schoenen dragen. Hij loopt voortdurend op slippers. Naast de problemen met zijn voeten heeft hij andere klachten, zoals astmatische bronchitis, hartklachten, psychische klachten en pijn aan de handen. Hij gebruikt veel en zware medicatie waarvan hij ontzettend suf wordt. Het Uwv heeft geen rekening gehouden met de constante pijn die hij voelt waardoor hij moeilijk (in)slaapt en niet kan functioneren omdat hij oververmoeid is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling
4.1.
Wat appellant in de hoger beroepen aanvoert is in essentie een herhaling van zijn in eerdere fasen van de procedures voorgedragen gronden. Deze gronden zijn door de rechtbank afdoende behandeld in de overwegingen die zij aan haar oordeel in de aangevallen uitspraken ten grondslag heeft gelegd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Uit de rapporten blijkt dat de verzekeringsartsen hun conclusies hebben gebaseerd op dossierstudie en eigen onderzoek, en bij de beoordeling de beschikking hebben gehad over informatie van de behandelend sector. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de beperkingen van appellant zijn onderschat.
4.2.
Vastgesteld wordt dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak 2 ten onrechte heeft verwezen naar artikel 43a van de WAO. Het gaat in die zaak om de toepassing van artikel 39a van de WAO, zoals ook door het Uwv in bestreden besluit 2 als uitgangspunt is genomen. Artikel 39a, eerste lid van de WAO luidt als volgt:
“Ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid die intreedt binnen vijf jaar na de datum van toekenning of herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering en die voortkomt uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan uitkering wordt genoten, vindt herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd”.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (onder meer ECLI:NL:CRVB:2001:AB1845) houdt artikel 39a, eerste lid, van de WAO geen regeling in van een toename van arbeidsongeschiktheid in algemene zin, maar is dit artikel naar bewoordingen en bedoeling beperkt tot uitsluitend die situaties waarin sprake is van een toename van arbeidsongeschiktheid die voortkomt uit dezelfde (medische) oorzaak die ten grondslag ligt aan de reeds toegekende WAO-uitkering.
4.4.
Als uitgangspunt voor de beoordeling of sprake is van toegenomen beperkingen geldt derhalve de FML die destijds aan het in 1.1 genoemde herzieningsbesluit van 8 oktober 2010 ten grondslag heeft gelegen, zijnde de FML van 18 augustus 2010 die alleen ziet op
rechtervoetklachten. Appellant heeft tijdens de bezwaar-, beroeps-, noch hoger beroepsprocedure medische gegevens overgelegd waaruit volgt dat de voetbeperkingen zijn toegenomen. Gegeven de afwezigheid van een toename van beperkingen voortkomend uit dezelfde oorzaak ter zake waarvan reeds WAO-uitkering wordt genoten, zijnde de rechtervoetklachten, is geen sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 39a van de WAO. De toegenomen klachten waarvan appellant bij zijn in 1.5 genoemde brief melding heeft gemaakt, vloeien voort uit een andere ziekteoorzaak, te weten CTS, zodat die klachten buiten de beoordeling van toegenomen arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 39a van de WAO dienen te blijven. Het Uwv heeft terecht geweigerd de
WAO-uitkering van appellant te verhogen.
4.5.
Wat is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 leidt tot de conclusie dat de rechtbank moet worden gevolgd in haar oordelen over de bestreden besluiten 1, 2 en 3. De hoger beroepen slagen niet. De aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
4.6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.S. van der Kolk en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) J.R. van Ravenstein

AP