ECLI:NL:CRVB:2015:2699
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over toegenomen arbeidsongeschiktheid en herziening WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant met betrekking tot zijn WAO-uitkering. Appellant ontving van 1992 tot 2006 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) wegens klachten aan zijn rechtervoet. In 2009 werd zijn uitkering heropend vanwege toegenomen beperkingen, maar in 2010 werd deze herzien naar een lagere mate van arbeidsongeschiktheid. Appellant verzocht in 2012 om een herkeuring vanwege een verslechterde gezondheidstoestand, maar het Uwv concludeerde dat er geen nieuwe objectiveerbare afwijkingen waren en beëindigde de ZW-uitkering. Appellant ging in beroep tegen de besluiten van het Uwv, maar de rechtbank verklaarde deze beroepen ongegrond. In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunt dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat zijn klachten zijn verergerd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank de zaken voldoende zorgvuldig heeft behandeld en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die wijzen op toegenomen beperkingen. De Raad bevestigt de uitspraken van de rechtbank en wijst de hoger beroepen af.