ECLI:NL:CRVB:2015:2690

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2015
Publicatiedatum
11 augustus 2015
Zaaknummer
14/2919 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en recht op WIA-uitkering na aanpassing van de Functionele Mogelijkheden Lijst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant en zijn recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De Raad heeft in een tussenuitspraak van 25 februari 2015 vastgesteld dat het bestreden besluit van het Uwv onvoldoende gemotiveerd was. Het Uwv heeft vervolgens een aangepaste Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) ingediend, waarin de eerder gesignaleerde tekortkomingen zijn hersteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de nuancering bij item 1.9.8 van de FML verwijderd, waardoor deze nu overeenkomt met de bevindingen van de deskundige J.P.A. van Eck. De Raad heeft geoordeeld dat de nieuwe functie van productiemedewerker industrie, samen met de eerder geselecteerde functies, de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten, wat betekent dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering per 25 september 2009. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de kosten van appellant, die in totaal € 3.430,- bedragen.

Uitspraak

14/2919 WIA
Datum uitspraak: 8 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 april 2014, 10/4101 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 25 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:553) tussenuitspraak gedaan.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv bij brief van 30 maart 2015 een door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangepaste Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 23 maart 2015 ingezonden, alsmede een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 23 maart 2015 met enkele bijlagen.
Namens appellant heeft mr. E. van den Bogaard gereageerd.
De Raad heeft bepaald dat het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Voor een uiteenzetting van de feiten wordt verwezen naar de hiervoor vermelde tussenuitspraak. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
2. In de tussenuitspraak heeft de Raad geoordeeld dat het bij het bestreden besluit gehandhaafde standpunt dat voor appellant met ingang van 25 september 2009 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) een toereikende motivering ontbeert. Daartoe heeft de Raad overwogen dat het Uwv niet overtuigend heeft gemotiveerd waarom met de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beperking op item 1.9.8 (hoog handelingstempo) van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangebrachte nuancering recht is gedaan aan de conclusie van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige psychiater J.P.A. van Eck, dat appellant is aangewezen op werk waarin geen hoog handelingstempo is vereist als gevolg van een gebrek aan aandrift. Voorts heeft de Raad geoordeeld dat met de in (hoger) beroep overgelegde rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet in voldoende mate is aangetoond dat in de functies van samensteller metaalwaren (SBC-code 264140) en inpakker (SBC-code 111190) de voor appellant vastgestelde belastbaarheid, met inachtneming van de op grond van het rapport van Van Eck aanvaarde beperkingen voor werk waarin een hoog handelingstempo is vereist, niet wordt overschreden. In de tussenuitspraak is het Uwv opdracht gegeven om een nieuwe beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en het daarmee eventueel samenhangende recht op een WIA-uitkering per 25 september 2009 te verrichten.
3.1.
In de brief van 30 maart 2015 heeft het Uwv medegedeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML heeft aangepast, en de toelichting bij item 1.9.8 heeft verwijderd. Uit de bijgevoegde FML van 23 maart 2015 blijkt inderdaad dat de nuancering bij de beperking op item 1.9.8 is verwijderd, als gevolg waarvan bij item 1.9.8 nog uitsluitend is vermeld dat appellant is aangewezen op werk waarin geen hoog handelingstempo is vereist. Uit het rapport van 23 maart 2015 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkt dat de eerder geselecteerde functies van samensteller metaalwaren (SBC-code 264140) en inpakker (SBC-code 111190) zijn komen te vervallen, en dat als nieuwe functie is geduid productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180).
De bezwaararbeidsdeskundige heeft een aanvullende toelichting gegeven en geconcludeerd dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid niet wijzigt.
3.2.
Appellant heeft, in reactie op de door het Uwv ingezonden stukken, volstaan met de opmerking dat hij zich niet kan vinden in de wijze waarop het Uwv het geconstateerde gebrek heeft hersteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de aangepaste FML van 23 maart 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het in de tussenuitspraak gesignaleerde gebrek in de medische grondslag van het bestreden besluit hersteld. Door het laten vervallen van de bij item 1.9.8 aangebrachte nuancering, correspondeert de aangepaste FML van 23 maart 2015 nu ook op item 1.9.8 met de bevindingen van Van Eck. Uit het vorenstaande volgt dat, gelet op het rapport van Van Eck alsmede gelet op de verzekeringsgeneeskundige rapporten en de in de FML van 23 maart 2015 neergelegde beperkingen, in voldoende mate tegemoet is gekomen aan de klachten van appellant.
4.2.
Op basis van de aangepaste FML van 23 maart 2015 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de reeds eerder geselecteerde functies productiemedewerker (SBC-code 111174) en samensteller kunststof (SBC-code 271130), waarvan in de tussenuitspraak is geoordeeld dat de medische geschiktheid afdoende is gemotiveerd, de nieuwe functie van productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) toegevoegd. In het rapport van 23 maart 2015 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op inzichtelijke wijze gemotiveerd dat de belasting in deze functie de belastbaarheid van appellant niet te boven gaat, en dat op basis van deze drie geduide functies de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 25 september 2009 onveranderd minder dan 35% in de zin van de WIA bedraagt. Dit betekent dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat met ingang van 25 september 2009 voor appelant geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering.
5. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat gezien het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek in de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, de aangevallen uitspraak vanwege het daarin vervatte oordeel over de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, dient te worden vernietigd. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb, worden de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
6. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 980,- in bezwaar, op € 1.225,- in beroep en op € 1.225,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 3.430,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 163,- vergoedt;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 3.430,-.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter en E.W. Akkerman en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2015.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) B. Fotchind

UM