ECLI:NL:CRVB:2015:2634

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2015
Publicatiedatum
5 augustus 2015
Zaaknummer
13/482 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de indicatiestelling voor AWBZ-zorg en begeleiding in groepsverband na tussenuitspraak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de indicatiestelling voor AWBZ-zorg van appellante, die begeleiding in groepsverband verzocht. De Raad had eerder, op 5 februari 2014, een tussenuitspraak gedaan waarin CIZ was opgedragen om de gebreken in het onderzoek en de motivering van het bestreden besluit te herstellen. CIZ heeft vervolgens aanvullend onderzoek gedaan, maar de Raad oordeelt dat CIZ niet voldoende heeft aangetoond dat appellante niet in aanmerking komt voor begeleiding. De Raad concludeert dat het standpunt van CIZ onbegrijpelijk is, gezien het aanvullend medisch advies dat zowel behandeling als begeleiding noodzakelijk acht. De Raad vernietigt het bestreden besluit van CIZ en bepaalt dat appellante voor de periode van 28 januari 2011 tot 29 mei 2012 recht heeft op begeleiding in groepsverband, klasse 6. Tevens wordt CIZ veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.715,-.

Uitspraak

13/482 AWBZ
Datum uitspraak: 5 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
6 december 2012, 11/2634 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 5 februari 2014 een tussenuitspraak gedaan (ECLI:NL:CRVB:2014:388). CIZ is opgedragen de in de tussenuitspraak vastgestelde gebreken betreffende de zorgvuldigheid van het onderzoek en de motivering van het bestreden besluit te herstellen.
Vervolgens heeft CIZ bij brieven van 10 april, 4 juli en 27 oktober 2014 bericht op welke wijze aan de tussenuitspraak uitvoering is gegeven.
Hierop heeft mr. A. Jankie bij brieven van 22 april, 9 mei, 20 oktober en 18 december 2014 namens appellante gereageerd.
Op 24 juni 2015 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. Voor appellante zijn verschenen
mr. Jankie en M. Jankie, medegemachtigde en voorzitter van Multidag. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater.

OVERWEGINGEN

1. De Raad verwijst naar zijn tussenuitspraak voor een uiteenzetting van de feiten waarvan hij uitgaat bij zijn oordeelsvorming. Hieraan voegt hij het volgende toe.
2. CIZ heeft zich op het standpunt gesteld dat uit aanvullend medisch onderzoek is gebleken dat naast de grondslag somatiek tevens sprake was van een grondslag psychiatrie in verband met overige psychische klachten bij appellante. Voor deze klachten zijn er behandelmogelijkheden binnen de GGZ. Deze behandeling is voorliggend op de inzet van de door appellante verzochte begeleiding in groepsverband.
3. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de informatie van haar behandelaars blijkt dat zij naast behandeling ook is aangewezen op begeleiding in groepsverband, zoals die door Multidag aan haar wordt geboden. Deze zorg maakt deel uit van een multidisciplinaire aanpak van de behandeling van het ziektebeeld van appellante en is cruciaal voor haar. Het wegvallen van deze begeleiding leidt tot zorgen en destabilisatie van appellante.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In de tussenuitspraak heeft de Raad overwogen dat het door CIZ verrichte onderzoek niet voldoet aan de eisen die daaraan uit een oogpunt van zorgvuldigheid moeten worden gesteld. De conclusie van de medisch adviseur dat bij appellante naast de dominante grondslag somatiek slechts tijdelijk sprake is geweest van de grondslag psychiatrie in verband met de behandeling van een depressie, stemt niet overeen met de informatie van de behandelaars van appellante. De reden om aan deze door twee psychologen en de behandelend psychiater vastgestelde diagnosestellingen voorbij te gaan, achtte de Raad niet voldoende.
4.2.
De Raad staat nu voor de beoordeling of CIZ de gebreken van het bestreden besluit heeft hersteld.
4.3.
Vooropgesteld wordt dat de voor de indicatiestelling van belang zijnde periode loopt van de datum van de aanvraag op 28 januari 2011 tot 29 mei 2012, zijnde de datum waarop CIZ heeft beslist op een nieuwe aanvraag van appellante voor AWBZ-zorg, tegen welk besluit geen rechtsmiddelen zijn aangewend.
4.4.1.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft CIZ opnieuw onderzoek gedaan naar de situatie van appellante. Op 8 april 2014 heeft medisch adviseur N. Shahbazi-Kokshoorn een aanvullend medisch advies uitgebracht. De medisch adviseur stelt na onderzoek vast dat bij appellante naast de door psychiater C.S.K. Kaldien behandelde depressie nog meer psychische klachten een rol spelen, zoals angstklachten en een posttraumatische stressstoornis. De medisch adviseur heeft op 27 februari 2014 telefonisch contact gehad met verpleegkundig specialist GGZ F. Khoenkhoen van Indigo, waarnaar appellante in 2013 door de huisarts is verwezen in verband met culturele problematiek. Khoenkhoen heeft de medisch adviseur bericht dat het steeds slechter gaat met appellante en dat zij verder wegzakt in haar depressie. Khoenkhoen heeft in een brief aan de huisarts aangegeven dat appellante is aangewezen op een intensievere behandeling in haar eigen regio en dat het van belang is dat appellante naast deze behandeling ook begeleiding ontvangt omdat zij anders in een sociaal isolement raakt. De medisch adviseur komt tot de conclusie dat naast de grondslag somatiek tevens een grondslag psychiatrie aanwezig is. Verder concludeert zij dat de ingezette behandeling ten aanzien van de depressie adequaat was. Met betrekking tot de overige psychische klachten van appellante acht de medisch adviseur nog behandelmogelijkheden binnen de GGZ aanwezig. In verband met de beperkingen van appellante, acht de medisch adviseur op dit moment begeleiding naast het opstarten/inzetten van deze behandeling aangewezen. Nadat adequate behandeling is ingezet, zal opnieuw moeten worden bekeken of er nog bepalingen zijn waarvoor begeleiding vanuit de AWBZ van belang is.
4.4.2.
Op 27 oktober 2014 heeft medisch adviseur M.J.E. van Roermund in een aanvullend medisch advies geconcludeerd dat de door appellante overgelegde informatie van behandelend psychiater D.J. Vinkers geen aanleiding vormt om het advies van Shahbazi-Kokshoorn van 8 april 2014 aan te passen. Zij handhaaft dat intensivering van de behandeling op grond van de zorgverzekeringswet voorliggend is op de inzet AWBZ-zorg.
4.5.
De Raad acht het standpunt van CIZ dat appellante niet in aanmerking komt voor begeleiding omdat behandeling voorliggend is, onbegrijpelijk in het licht van het aanvullend medisch advies van Shahbazi-Kokshoorn van 8 april 2014. Uit dit advies blijkt immers dat de medisch adviseur naast behandeling ook begeleiding voor appellante nodig acht, zodat CIZ niet heeft kunnen verwijzen naar dit advies ter onderbouwing van zijn standpunt. Dit betekent dat CIZ de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken aan het bestreden besluit door het nadere onderzoek en de nadere motivering niet heeft hersteld. Het bestreden besluit berust daarom nog steeds op onvoldoende onderzoek en een gebrekkige motivering.
4.6.
Uit de tussenuitspraak en wat hiervoor is overwogen vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard, dient te worden vernietigd. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dit besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigen.
4.7.
De Raad ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Uit het aanvullend medisch advies van Shahbazi-Kokshoorn van 8 april 2014 volgt dat de voor appellante noodzakelijk geachte begeleiding gericht moet zijn op het voorkomen van een sociaal isolement van appellante. Appellante heeft toegelicht dat zij altijd begeleiding bij Multidag is blijven ontvangen ook al beschikte zij niet over een AWBZ-indicatie. Nu verder is gebleken dat de door Multidag geboden begeleiding voorzag in het bieden van activiteiten en een dagbesteding aan appellante om haar uit haar isolement te halen, zal de Raad bepalen dat appellante voor de periode van 28 januari 2011 tot 29 mei 2012 is geïndiceerd voor begeleiding in groepsverband, klasse 6 (zes dagdelen).
5. Er bestaat aanleiding om CIZ te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze worden begroot op € 1.715,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 17 november 2011 ongegrond is verklaard;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 17 november 2011 gegrond en vernietigt dat besluit;
- bepaalt dat appellante voor de periode van 28 januari 2011 tot 29 mei 2012 een indicatie heeft voor begeleiding in groepsverband, klasse 6 (zes dagdelen) en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 17 november 2011;
- veroordeelt CIZ tot vergoeding van de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 1.715,-;
- bepaalt dat CIZ aan appellante het betaalde griffierecht van in totaal
€ 115,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en A.J. Schaap en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2015.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) B. Fotchind

AP