ECLI:NL:CRVB:2015:2522
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering voorschot ZW-uitkering en vangnetregeling in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een voorschot op een Ziektewet (ZW) uitkering aan appellant, die wegens ziekte ongeschikt was om zijn werk te verrichten. Appellant, werkzaam als onderhoudsmedewerker, was op 7 september 2012 uitgevallen door rugklachten en was op 10 december 2012 op staande voet ontslagen door zijn werkgever. Na zijn ontslag heeft hij een ZW-uitkering aangevraagd bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv weigerde aanvankelijk de uitkering, omdat de werkgever verplicht is het loon door te betalen tijdens ziekte. Dit besluit werd later vervangen door een besluit waarin het Uwv aangaf dat appellant vanaf 1 april 2013 recht had op een ZW-uitkering, omdat de arbeidsovereenkomst pas op die datum rechtsgeldig was ontbonden.
De rechtbank Rotterdam heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om geen voorschot uit te keren, ongegrond was. Appellant stelde in hoger beroep dat hij recht had op een ZW-uitkering per 10 december 2012, omdat zijn ontslag op staande voet een formele beëindiging van de arbeidsovereenkomst betekende. Hij beriep zich op de vangnetregeling, die bedoeld is voor situaties waarin een werknemer zonder werkgever komt te zitten.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat appellant in de periode tot en met 31 maart 2013 niet als vangnetter kon worden aangemerkt, omdat hij recht had op doorbetaling van zijn loon op grond van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht geen voorschot op de ZW-uitkering heeft verstrekt, omdat appellant pas per 1 april 2013 recht kon doen gelden op een ZW-uitkering. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.