ECLI:NL:CRVB:2015:2511
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medewerking van het Uwv aan executoriaal beslag en de geldigheid daarvan
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellante, die sinds 12 januari 2012 een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 2 november 2012. Dit besluit verlaagde haar WIA-uitkering naar € 842,23 per maand en meldde een door een deurwaarder gelegd beslag. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk, met het argument dat het Uwv gehouden was medewerking te verlenen aan het beslag en dat het niet aan hen was om de geldigheid van het beslag te beoordelen.
De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigde dit besluit, maar verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het Uwv ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, aangezien het besluit van 2 november 2012 een herziening van de uitkering betrof en dus op rechtsgevolg was gericht. De rechtbank benadrukte dat het Uwv gehouden is om medewerking te verlenen aan het gelegde beslag, en dat de beoordeling van de geldigheid van het beslag aan de burgerlijke rechter is voorbehouden.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat het Uwv terecht medewerking heeft verleend aan het beslag en dat het niet aan hen was om de geldigheid van het beslag te beoordelen. De Raad bevestigde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde, en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd werd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.