ECLI:NL:CRVB:2015:2511

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2015
Publicatiedatum
28 juli 2015
Zaaknummer
13/6843 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medewerking van het Uwv aan executoriaal beslag en de geldigheid daarvan

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellante, die sinds 12 januari 2012 een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 2 november 2012. Dit besluit verlaagde haar WIA-uitkering naar € 842,23 per maand en meldde een door een deurwaarder gelegd beslag. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk, met het argument dat het Uwv gehouden was medewerking te verlenen aan het beslag en dat het niet aan hen was om de geldigheid van het beslag te beoordelen.

De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigde dit besluit, maar verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het Uwv ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, aangezien het besluit van 2 november 2012 een herziening van de uitkering betrof en dus op rechtsgevolg was gericht. De rechtbank benadrukte dat het Uwv gehouden is om medewerking te verlenen aan het gelegde beslag, en dat de beoordeling van de geldigheid van het beslag aan de burgerlijke rechter is voorbehouden.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat het Uwv terecht medewerking heeft verleend aan het beslag en dat het niet aan hen was om de geldigheid van het beslag te beoordelen. De Raad bevestigde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde, en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd werd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

13/6843 WIA
Datum uitspraak: 8 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
15 november 2013, 12/2197 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2015. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen. De zaken 13/6837 WIA, 13/6838 WIA, 13/6843 WIA, 14/2828 WIA, 14/3851 ZW, 14/6000 WIA, 14/6001 WIA, 14/6332 WW en 14/6334 ZW zijn ter zitting gevoegd behandeld. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de zaken (waar nodig) gesplitst en wordt in de zaken (afzonderlijk) uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontvangt vanaf 12 januari 2012 van het Uwv een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Bij besluit van 2 november 2012 heeft het Uwv de uitbetaling van de WIA-uitkering verlaagd naar een bedrag van € 842,23 per maand. Daarbij is mededeling gedaan van een door Vaessen & Kerckhoffs Gerechtsdeurwaarders gelegd beslag en toepassing van de beslagvrije voet.
1.3.
Bij besluit van 5 december 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 november 2012 niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan ligt het standpunt ten grondslag dat het Uwv gehouden is medewerking te verlenen aan het beslag en dat het niet op de weg van het Uwv ligt om de geldigheid van het door de deurwaarder gelegde beslag te beoordelen. Wat appellante in bezwaar heeft aangevoerd valt buiten de omvang van het bestreden besluit, zodat het bezwaar niet inhoudelijk beoordeeld wordt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft vervolgens aanleiding gezien om zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar tegen het besluit van 2 november 2012 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat, nu het besluit van 2 november 2012 een herziening van de uit te betalen uitkering wegens een aanpassing van de beslagvrije voet betreft en derhalve op een rechtsgevolg ziet, het Uwv het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank, onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad van 2 juli 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:BA8609) overwogen dat het Uwv gehouden is om medewerking te verlenen aan het gelegde executoriale beslag en dat het aan de burgerlijke rechter voorbehouden is om eventueel een oordeel te vellen over de geldigheid van het beslag. Bij de beoordeling van een betalingsbeslissing als de onderhavige moet het gelegde beslag als een gegeven worden aanvaard en dient de bestuursrechter zijn toetsing te beperken tot het beantwoorden van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van de betalingsbeslissing binnen het kader van het beslag is gebleven. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv bij de beslaglegging rekening heeft gehouden met de door de deurwaarder vastgestelde beslagvrije voet en dat het Uwv binnen het kader van het beslag is gebleven.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het besluit van het Uwv van 2 november 2012 is gericht op rechtsgevolg en dient te worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Appellante zag zich geconfronteerd met een lager uitkeringsbedrag dan waarop zij voorheen recht kon doen gelden.
4.3.
Executoriaal beslag onder derden is geregeld in de artikelen 475 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hierin zijn onder meer voorschriften gegeven over de wijze waarop een deugdelijk beslag wordt gelegd, de omvang daarvan en de gevolgen voor de daarbij betrokkenen. Artikel 476a, eerste lid, Rv bepaalt dat de
derde-beslagene verplicht is verklaring te doen van de vorderingen die door het beslag worden getroffen. Op grond van artikel 477, eerste lid, Rv is de derde-beslagene voorts verplicht de volgens voornoemde verklaring verschuldigde geldsommen aan de deurwaarder te voldoen, waarbij ingevolge artikel 475c, aanhef en onder c, Rv aan een uitkering op grond van de sociale zekerheidswetten een beslagvrije voet is verbonden.
4.4.
Artikel 475i Rv bepaalt dat de executant verplicht is om binnen acht dagen na het leggen van het beslag het beslagexploit aan de geëxecuteerde te doen betekenen. Artikel 438, eerste lid, Rv bepaalt dat geschillen die in verband met een executie rijzen worden gebracht voor de rechtbank die naar de gewone regels bevoegd zou zijn, of de rechtbank in welker rechtsgebied de executie plaatsvindt. Op grond van artikel 438, tweede lid, Rv kan het geschil ook worden gebracht in kort geding voor de voorzieningenrechter van de volgens het eerste lid bevoegde rechtbank. De opheffing van een executoriaal beslag kan door de voorzieningenrechter worden bevolen, als bepaalde formaliteiten niet in acht zijn genomen, als beslag is gelegd ten laste van de verkeerde partij, of als het beslag anderszins onrechtmatig of onnodig is gelegd. De voorzieningenrechter kan desgevorderd onder meer de executie schorsen voor een bepaalde tijd of totdat op het geschil zal zijn beslist.
4.5.
Appellante heeft haar gronden tegen de executie en de hoogte van de beslagvrije voet kunnen inbrengen in een door haar aanhangig te maken civiele procedure met als inzet opheffing van het beslag voor zover dit beslag de beslagvrije voet te boven gaat. De civiele rechter zal de berekening van de beslagvrije voet dan volledig toetsen. Het voorgaande laat overigens onverlet dat appellante zich met betrekking tot de hoogte van de beslagvrije voet ook met de deurwaarder heeft kunnen verstaan.
4.6.
Gelet op het vorenstaande wordt met de rechtbank en op grond van gelijke overwegingen geoordeeld dat het Uwv zich, met inachtneming van rechtspraak van de Raad, terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij gehouden is aan het beslag medewerking te verlenen, dat het niet op zijn weg ligt de geldigheid van het door de deurwaarder gelegde beslag te beoordelen en voorts dat het Uwv bij het nemen van de betalingsbeslissing gebleven is binnen het kader van het beslag.
4.7.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Er wordt geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en H.G. Rottier en E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) V. van Rij

NK