In deze zaak gaat het om de ontslagprocedure van een politiefunctionaris die betrokken was bij een afgeluisterd telefoongesprek met een informant. Het onderzoek naar mogelijke schending van ambtsgeheimen leidde tot de schorsing van de betrokkene op 22 april 2013, gevolgd door een ontslagvoornemen op 5 juli 2013. De betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen het ontslag, dat uiteindelijk werd opgelegd op basis van ernstig plichtsverzuim. Na het ontslag heeft de betrokkene een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, maar het Uwv weigerde een voorschot op basis van de verwachting dat de uitkering zou worden geweigerd wegens verwijtbare werkloosheid. De rechtbank heeft het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en het besluit van het Uwv vernietigd, omdat er geen dringende reden voor ontslag was. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de werkloosheid van de betrokkene niet verwijtbaar was. De Raad oordeelde dat het Uwv opnieuw moest beslissen op het bezwaar van de betrokkene tegen het besluit van 15 november 2013, waarbij het Uwv de WW-uitkering had geweigerd. De Raad veroordeelde het Uwv en de korpschef in de proceskosten van de betrokkene.