ECLI:NL:CRVB:2015:2436

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juli 2015
Publicatiedatum
22 juli 2015
Zaaknummer
15-1530 WIA-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek tegen de behandelend rechter in een hoger beroep inzake WIA-W

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de behandelend rechter, M. Greebe, door verzoeker. Verzoeker had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg en verzocht om wraking op basis van vermeende vooringenomenheid van de rechter. Hij stelde dat hij onvoldoende tijd had gekregen om zich voor te bereiden op de zitting en dat zijn verzoeken om deskundigen te benoemen en om de zitting (deels) met gesloten deuren te laten plaatsvinden niet adequaat waren behandeld. De Raad heeft het verzoek om wraking afgewezen, omdat de aangevoerde gronden niet voldoende zwaarwegend waren om aan te nemen dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. De Raad benadrukte dat wraking niet bedoeld is als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen en dat de rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De uitspraak concludeert dat verzoeker in de toekomst geen nieuwe wrakingsverzoeken in deze zaak kan indienen, gezien de contraproductieve aard van zijn eerdere verzoeken.

Uitspraak

15/1530 WIA-W, 15/1531 WIA-W
Datum uitspraak: 22 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
26 januari 2015, 14/2064 en 14/3675, in een geding tussen verzoeker en het Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen.
De Raad heeft verzoeker op 12 mei 2015 medegedeeld dat het geding op 10 juni 2015 ter zitting wordt behandeld door M. Greebe (behandelend rechter).
Op 18 mei 2015 heeft verzoeker verzocht om wraking van de behandelend rechter en dit verzoek op 4 juni 2015 nader onderbouwd.
De behandelend rechter heeft schriftelijk medegedeeld niet in de wraking te berusten.
Verzoeker en de behandelend rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 24 juni 2015. Daarbij heeft gevoegde behandeling plaatsgevonden met het verzoek om wraking dat verzoeker heeft ingediend in de zaken met registratienummer 12/1635 AW t/m 12/1639 AW, 14/2455 AW en 14/2456/AW. Verzoeker is in persoon verschenen. De behandelend rechter is, zoals aangekondigd, niet verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. Verzoeker heeft aan zijn verzoek, samengevat, ten grondslag gelegd dat hij nog geen bericht heeft ontvangen van de Raad omtrent zijn in het hogerberoepschrift gedane verzoeken om een deskundige te benoemen, de behandeling ter zitting (deels) met gesloten deuren te doen plaatsvinden en de kennisneming van bepaalde medische stukken te beperken. Voorts acht verzoeker de voorbereidingstijd die hem wordt gegund voor de zitting van 10 juni 2015 te kort en de afwijzing van een verzoek om uitstel van die zitting is volgens verzoeker onvoldoende gemotiveerd. Verzoeker acht deze gang van zaken zozeer onzorgvuldig dat daaruit kan worden afgeleid dat er sprake is van vooringenomenheid bij de behandelend rechter. Ter zitting heeft verzoeker zijn standpunt nader toegelicht. Daarbij is gebleken dat de wel genomen procesbeslissingen bij verzoeker de indruk wekken dat hij niet serieus wordt genomen. Vanwege de bij verzoeker gediagnostiseerde handicap is het voor hem van groot belang dat hij voor de zitting volstrekte duidelijkheid heeft over het antwoord op de door hem gestelde vragen. Als de beslissingen op die vragen naar verzoekers oordeel voldoende zijn gemotiveerd, dan kan hij ook berusten in afwijzende beslissingen. Verder heeft verzoeker zijn zorg uitgesproken dat als hij vóór een zitting geen duidelijkheid heeft over wat van hem wordt verwacht, hij wellicht wordt geconfronteerd met een beëindigde procedure zonder dat hij de juiste stukken heeft kunnen aanvoeren.
3.1.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
3.2.
De wijze waarop gebruik wordt gemaakt van het vooronderzoek als bedoeld in afdeling 8.2.2. van de Awb betreft een procedurele kwestie. Naar vaste rechtspraak (CRvB 17 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP8906) is wraking niet bedoeld als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen en kunnen deze beslissingen slechts leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek als uit de procedurele beslissing blijkt van vooringenomenheid van de rechters die deze beslissing hebben genomen.
De beslissing of een deskundige wordt benoemd en het al dan niet verlenen van uitstel van een zitting zijn procedurele beslissingen, evenals het hanteren van een langere termijn dan in artikel 8:56 van de Awb is vermeld. Wat verzoeker in dit verband heeft aangevoerd vormt geen zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat de behandelend rechter jegens hem vooringenomen zou zijn, waarbij niet onvermeld wordt gelaten dat hetgeen bij de behandeling ter zitting naar voren is gekomen ook nog kan leiden tot heropening van het vooronderzoek.
3.3.
In de brief van 12 mei 2015 is aan verzoeker meegedeeld dat de zitting openbaar is en dat de rechter, als medische gegevens worden besproken, kan besluiten geen publiek in de zaal toe te laten. Ook deze beslissing, die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat, betreft een procedurele aangelegenheid. Een en ander vormt bovendien geen aanwijzing van vooringenomenheid van de behandelend rechter ten opzichte van verzoeker.
3.4.1.
Verzoeker heeft in zijn hogerberoepschrift van 23 februari 2015 verzocht om toepassing van het bepaalde in de artikelen 8:29 en 8:32 van de Awb op de door hem ingezonden stukken met medische informatie.
3.4.2.
Bij brief van 12 maart 2015 heeft de Raad het hogerberoepschrift van verzoeker doorgestuurd aan het Uwv en daarbij vermeld dat de ingediende medische stukken op verzoek van verzoeker niet worden toegezonden.
Van deze beslissing van de Raad is weliswaar geen mededeling gedaan aan verzoeker, maar dat betekent niet dat er sprake is van een zwaarwegende aanwijzing dat de behandelend rechter vooringenomen is ten opzichte van verzoeker.
3.5.
Het verzoek om wraking moet dan ook worden afgewezen.
4. Nu met name uit de behandeling ter zitting is gebleken dat verzoeker bij het indienen van zijn wrakingsverzoeken wordt gedreven door een voor hem niet te weerstane dwang en verzoeker zelf heeft aangegeven de opeenvolgende wrakingsprocedures als contraproductief te ervaren, wordt bepaald dat een volgend verzoek om wraking van verzoeker in dit hoger beroep niet in behandeling wordt genomen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • wijst het verzoek om wraking van M. Greebe af;
  • bepaalt dat een volgend verzoek van verzoeker om wraking in dit hoger beroep niet in behandeling wordt genomen.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en A.J. Schaap en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2015.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) B. Fotchind

AP