1.4.Op 5 januari 2012 heeft appellante bij het Uwv een verzoek ingediend om de opgelegde loonsanctie per direct op te heffen, omdat werkneemster bij een re-integratiepoging binnen twee dagen weer volledig is uitgevallen. Met verwijzing naar het rapport van een arbeidsdeskundige van 6 maart 2012 heeft het Uwv bij besluit van 8 maart 2012 dat verzoek afgewezen op de grond dat appellante onvoldoende herstel-inspanningen heeft verricht. Appellante heeft ook tegen het besluit van 8 maart 2012 bezwaar gemaakt. Bij besluit van
30 juli 2012 (bestreden besluit 2) is het bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 juli 2012.
2. De rechtbank heeft de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank - samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang - heeft het Uwv terecht de conclusie getrokken dat appellante onvoldoende
re-integratie-inspanningen heeft verricht zonder dat daarvoor een deugdelijke grond bestaat. De rechtbank heeft daarbij van belang geacht dat het in de periode na het deskundigenoordeel van 31 januari 2011 niet is gekomen tot relevante re-integratie-activiteiten, terwijl uit informatie van het revalidatiecentrum CIR en van de bedrijfsarts van appellante niet blijkt dat werkneemster niet in staat was om enige arbeid te verrichten. Uitgaande van de beperkte belastbaarheid van werkneemster heeft appellante haar geen enkele taak aangeboden, is er niet gezocht naar passende activiteiten en zijn er, voor zover er bij appellante dergelijke mogelijkheden niet zouden zijn, in het geheel geen activiteiten in het zogenoemde tweede spoor in gang gezet. Tot slot was de rechtbank van oordeel dat het Uwv terecht het verzoek om bekorting van de loonsanctie heeft kunnen afwijzen, nu, behoudens een mislukte poging van werkneemster om voor twee keer twee uur per week het werk te hervatten, niet is gebleken dat appellante een plan van aanpak heeft opgesteld noch dat zij verdere acties heeft ondernomen om de tekortkomingen te herstellen.
3. Appellante heeft zich met die uitspraak niet kunnen verenigen. In hoger beroep heeft zij in essentie de gronden van bezwaar en beroep herhaald waarbij is vermeld dat werkneemster niet in staat was te re-integreren vanwege de volledige arbeidsongeschiktheid en vastgestelde beperkingen en dat het Uwv ten onrechte een verzekeringsgeneeskundige beoordeling achterwege heeft gelaten. Appellante heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Voorts heeft zij erop gewezen dat bij beslissing op bezwaar van 8 maart 2013 het Uwv aan werkneemster met ingang van 30 oktober 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering heeft toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is gesteld op 80 tot 100%. Appellante heeft tenietdoening van de loonsanctie en toekenning van een schadevergoeding van in totaal € 18.016,15 bepleit. Ook heeft zij om bekorting van de loonsanctie verzocht, omdat het Uwv drie maanden te laat op het bekortingsverzoek heeft beslist. Tot slot heeft appellante ter ondersteuning van haar standpunt nog gewezen op de uitspraak van de Raad van
4. Het Uwv heeft zich met de inhoudelijke overwegingen van de rechtbank kunnen verenigen en heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.