ECLI:NL:CRVB:2014:3159
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Oplegging loonsanctie wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen door werkgever
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De zaak betreft de oplegging van een loonsanctie aan appellante, een werkgever, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had op 25 oktober 2011 besloten om het tijdvak waarin de werknemer recht heeft op loon tijdens ziekte te verlengen met 52 weken, omdat de re-integratie-inspanningen van appellante onvoldoende waren. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had gesteld dat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. Appellante had te laat de re-integratie in het tweede spoor ingezet, ondanks dat er signalen waren dat de re-integratie in het eerste spoor niet succesvol was. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de loonsanctie moest worden bekort omdat het loonsanctiebesluit te laat was afgegeven. De Raad heeft echter geoordeeld dat de termijn van de loonsanctie niet verkort kan worden, omdat appellante geen melding heeft gedaan dat de tekortkomingen in de re-integratieverplichtingen zijn hersteld.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aanwezigheid van een ander dienstverband van de werknemer appellante niet ontsloeg van haar re-integratieverplichtingen. De Raad benadrukte dat de werkgever verantwoordelijk blijft voor de re-integratie van de werknemer, ongeacht andere werkrelaties. De uitspraak onderstreept het belang van tijdige en adequate re-integratie-inspanningen door werkgevers en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.