Uitspraak
CIZ
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.W.J. van der Meer, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank die de beroepen tegen de besluiten van het CIZ ongegrond verklaarden. De zaak betreft de indicaties voor begeleiding onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
De Raad heeft vastgesteld dat de indicaties die aan appellante zijn verleend inmiddels zijn verstreken en dat appellante geen schade heeft geleden door de bestreden besluiten. Tevens heeft zij niet aangetoond dat zij meer zorg heeft ontvangen dan was geïndiceerd. De Raad concludeert dat appellante geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraken, aangezien het resultaat van het hoger beroep niet meer kan worden bereikt.
De Raad heeft appellante opgeroepen om ter zitting te verschijnen, maar zij heeft laten weten niet te zullen verschijnen. Hierdoor heeft de Raad geoordeeld dat appellante geen procesbelang heeft en heeft de hoger beroepen niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 8 juli 2015.