ECLI:NL:CRVB:2015:2379

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2015
Publicatiedatum
16 juli 2015
Zaaknummer
13-2256 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in zorgindicatie onder AWBZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.W.J. van der Meer, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank die de beroepen tegen de besluiten van het CIZ ongegrond verklaarden. De zaak betreft de indicaties voor begeleiding onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).

De Raad heeft vastgesteld dat de indicaties die aan appellante zijn verleend inmiddels zijn verstreken en dat appellante geen schade heeft geleden door de bestreden besluiten. Tevens heeft zij niet aangetoond dat zij meer zorg heeft ontvangen dan was geïndiceerd. De Raad concludeert dat appellante geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraken, aangezien het resultaat van het hoger beroep niet meer kan worden bereikt.

De Raad heeft appellante opgeroepen om ter zitting te verschijnen, maar zij heeft laten weten niet te zullen verschijnen. Hierdoor heeft de Raad geoordeeld dat appellante geen procesbelang heeft en heeft de hoger beroepen niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 8 juli 2015.

Uitspraak

13/2256 AWBZ, 14/5702 AWBZ
Datum uitspraak: 8 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 21 maart 2013, 12/986 (aangevallen uitspraak 1) en 2 september 2014, 13/4415
(aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.W.J. van der Meer, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
CIZ heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2015. Appellante is met bericht niet verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater
.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Raad gaat in de zaak met nummer 13/2256 uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.1.
Bij besluit van 14 maart 2012 heeft CIZ op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aan appellante een indicatie verleend voor begeleiding individueel, klasse 2, voor de periode van 14 maart 2012 tot en met 13 juni 2012 en aansluitend voor begeleiding individueel, klasse 1, tot en met 13 september 2012.
1.1.2.
Bij besluit van 19 juli 2012 (bestreden besluit 1) heeft CIZ het bezwaar tegen het besluit van 14 maart 2012 gegrond verklaard en de indicatie gewijzigd in begeleiding individueel, klasse 2, voor de periode van 14 maart 2012 tot en met 13 december 2012.
1.2.
De Raad gaat in de zaak met nummer 14/5702 uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2.1.
Naar aanleiding van de aanvraag van appellante van 14 november 2012 om de indicatie voor begeleiding individueel, klasse 2, voort te zetten heeft CIZ appellante bij besluit van 12 december 2012 voor de periode van 12 december 2012 tot en met 11 juni 2013 een indicatie verleend voor begeleiding individueel klasse 1.
1.2.2.
Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.3.
Bij besluit van 29 mei 2013 (bestreden besluit 2) heeft CIZ de bij het besluit van 12 december 2012 verleende indicatie gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken gekeerd. Kort samengevat voert zij aan dat de verleende indicaties voor begeleiding individueel niet toereikend zijn om te voorzien in haar zorgbehoefte.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad zag zich geplaatst voor de vraag of appellante voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraken. In vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1874) is neergelegd dat eerst sprake is van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.2.
Vaststaat dat de looptijd van de in geding zijnde indicaties inmiddels is verstreken. Het ontvangen van meer dan het geïndiceerde aantal uren individuele begeleiding per week in de vorm van zorg in natura is daarom niet meer mogelijk. Verder heeft appellante niet gesteld dat zij schade heeft geleden ten gevolge van de bestreden besluiten. Zij heeft niet te kennen gegeven dat zij in de perioden waar het om gaat meer AWBZ-zorg heeft ontvangen dan was geïndiceerd en dat zij daarvoor kosten heeft gemaakt. Ten slotte heeft de gemachtigde van CIZ ter zitting verklaard dat appellante geen bezwaar heeft gemaakt tegen het na bestreden besluit 2 genomen besluit van CIZ van 28 juni 2013, waarbij de nieuwe aanvraag van appellante van 14 mei 2013 is afgewezen. Aanvragen van latere datum zijn bij CIZ niet bekend. Gelet hierop lijkt zich niet een situatie voor te doen waarbij het belang van een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van de bestreden besluiten kan zijn gelegen in de omstandigheid dat dit oordeel kan worden betrokken bij eventuele toekomstige aanvragen van appellante om vergelijkbare zorg ingevolge de AWBZ.
4.3.
Voor het geven van inlichtingen als bedoeld in 4.2 is appellante met toepassing van artikel 8:59 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) opgeroepen om in persoon of bij gemachtigde ter zitting te verschijnen. In die oproep is gewezen op de mogelijke gevolgen als daaraan niet wordt voldaan. Appellante en haar gemachtigde hebben echter voorafgaand aan de zitting bericht niet te zullen verschijnen. Niet is gebleken dat het appellante niet kan worden aangerekend dat zij de verplichting om te verschijnen en vragen te beantwoorden niet is nagekomen. Ingevolge artikel 8:31 van de Awb verbindt de Raad hieraan de gevolgtrekking dat het er voor moet worden gehouden dat appellante geen procesbelang heeft. Gelet hierop zal de Raad de hoger beroepen niet-ontvankelijk verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart de hoger beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en M.F. Wagner en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2015.
(getekend) J. Brand
(getekend) D. van Wijk

AP