Uitspraak
OVERWEGINGEN
- 29 januari 2012 tot en met 7 mei 2012;
- 24 mei 2012 tot en met 17 juni 2012;
- 25 juni 2012 tot en met 27 juli 2012;
- 11 augustus 2012 tot en met 8 september 2012; en
- 10 oktober 2012 tot en met 4 november 2012.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlaging van de bijstand van appellant, die sinds 18 juli 2005 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De verlaging van de bijstand met 100% voor de duur van een maand was gebaseerd op het feit dat appellant niet had gemeld dat hij in het buitenland verbleef, en dat hij langer dan toegestaan in het buitenland was geweest. Appellant had medische verklaringen overgelegd, maar de Raad oordeelde dat deze niet aantonen dat hij in een acute noodsituatie verkeerde. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat appellant niet had aangetoond hoe hij in zijn levensonderhoud had voorzien tijdens zijn verblijf in het buitenland. De Raad heeft het college ook veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.960,-, en het college moet het griffierecht van € 166,- vergoeden.