ECLI:NL:CRVB:2015:1985
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet en eigendomsrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de buitenlandbijdrage die appellant, woonachtig in Duitsland, verschuldigd is op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Appellant ontving een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en was als verdragsgerechtigde aangemerkt. Het Zorginstituut Nederland, als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen, had de buitenlandbijdrage over het jaar 2010 vastgesteld op € 4.933,12, waarvan appellant nog € 2.059,12 diende te betalen na eerdere inhoudingen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, stellende dat het Zorginstituut in strijd handelt met het legaliteitsbeginsel en dat er een ontoelaatbare inbreuk op zijn eigendomsrecht wordt gemaakt door de nabetalingen van de WAZ-uitkering in de berekening van de buitenlandbijdrage te betrekken.
De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, maar heeft het Zorginstituut verzuimd om te beslissen op een bijkomende beschikking. Dit leidde tot een vernietiging van het bestreden besluit. In hoger beroep herhaalt appellant zijn gronden en stelt dat de rechtbank ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan zijn argumenten over het eigendomsrecht en de redelijke termijn van artikel 6 van het EVRM. De Raad overweegt dat de berekening van de buitenlandbijdrage correct is uitgevoerd en dat de nabetalingen terecht zijn meegenomen in de berekening. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen strijd is met het legaliteitsbeginsel of het eigendomsrecht. De stelling van appellant dat hij in betalingsonmacht verkeert, wordt niet onderbouwd. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak.