ECLI:NL:CRVB:2015:1954

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juni 2015
Publicatiedatum
18 juni 2015
Zaaknummer
14-4660 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot intrekking van een beoordeling door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 17 juli 2014 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert ongegrond heeft verklaard. Appellant, die sinds 1 maart 1978 werkzaam was bij de gemeente, verzocht in 2013 om de beoordeling van zijn functioneren over 2007 in te trekken. Het college heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een intrekking rechtvaardigden. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de beoordeling met voorbedachte rade is opgemaakt en bedoeld was om hem te ontslaan. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat deze stelling geen nieuw feit of veranderde omstandigheid is, aangezien appellant deze opvatting al eerder had kunnen aanvoeren. De door appellant overgelegde verklaringen van derden worden ook niet als nieuw gebleken feiten beschouwd, maar als interpretaties van eerdere gebeurtenissen.

De Raad bevestigt dat het college het verzoek van appellant terecht heeft afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten zijn die de eerdere beoordeling in twijfel trekken. Het hoger beroep wordt verworpen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Datum uitspraak: 18 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 juli 2014, 14/703 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. A.G. Kerkhof, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 14/419 AW, plaatsgehad op 7 mei 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr.w G.E.L.M. de Wit en drs. A.C. van der Meer, psycholoog. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Kerkhof en
M.H.P. Lucassen. In de zaak 14/419 AW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds 1 maart 1978 werkzaam bij de gemeente Nederweert, laatstelijk in de functie van [naam functie] bij de afdeling [naam afdeling]. Op
18 december 2007 is een beoordeling opgemaakt van het functioneren van appellant in de periode van 15 januari 2007 tot 18 december 2007. De door het college op 26 februari 2008 vastgestelde beoordeling is, na gemaakt bezwaar, bij besluit van 2 september 2008 gehandhaafd. Het door appellant daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van de rechtbank van 11 december 2009 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Raad bevestigd bij uitspraak van 2 augustus 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX3521).
1.2.
Bij brief van 27 december 2013 heeft appellant het college verzocht om de beoordeling over 2007 in te trekken.
1.3.
Na een voornemen daartoe, waarop appellant zijn zienswijze heeft gegeven, heeft het college het verzoek van appellant bij besluit van 18 februari 2014 (bestreden besluit) afgewezen.
1.4.
Appellant heeft tegen dit besluit op grond van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) rechtstreeks beroep ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft verzocht om intrekking van een in rechte onaantastbaar besluit. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2045) is op zo’n verzoek artikel 4:6 van de Awb van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Wanneer de aanvrager dat niet doet, kan een bestuursorgaan het verzoek afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij het verzoek is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, mag een bestuursorgaan het verzoek op deze manier afwijzen. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.2.
Appellant heeft, kort samengevat, het volgende aangevoerd. Er is sprake van een nieuw feit, nu is gebleken dat de beoordeling over 2007 is opgemaakt met voorbedachte rade en bedoeld om hem te ontslaan. Het college heeft verder niets met de beoordeling gedaan, zodat deze dient te worden ingetrokken. Appellant heeft daarbij belang, omdat het zijn mentale herstel zou bevorderen. Hij heeft voorts verzocht om vergoeding van schade.
4.3.
Dat de beoordeling over 2007 is opgemaakt met voorbedachte rade en bedoeld om appellant te ontslaan, is geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid. Het is een opvatting van appellant waarvan niet kan worden ingezien dat hij die niet al naar voren had kunnen brengen in de procedure die uiteindelijk tot de uitspraak van 2 augustus 2012 heeft geleid. De in hoger beroep door appellant overgelegde verklaringen van derden, die de
onder 4.2 bedoelde stellingen van appellant onderschrijven, zijn evenmin nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, maar interpretaties van gebeurtenissen in het verleden. Bovendien kan naar vaste rechtspraak met nieuwe feiten die pas in de fase van beroep of hoger beroep naar voren worden gebracht geen rekening worden gehouden bij de rechterlijke toetsing van met toepassing van artikel 4:6 van de Awb genomen besluiten (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 14 september 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB3594).
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het college het verzoek van appellant mocht afwijzen met verwijzing naar zijn destijds in bezwaar gehandhaafde beoordeling van 26 februari 2008. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Voor toekenning van de door appellant in hoger beroep aangevoerde schade is daarom geen plaats.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter, en M.T. Boerlage en
W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2015.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD